Kunstmatige intelligentie wordt de nieuwe revolutie van de 21ste eeuw, zegt filosoof Alicja Gescinska. Toch kennen robots en algoritmes één fundamentele beperking.

Er is een stille revolutie aan de gang; een ontwikkeling die zo ingrijpend is dat ze alle facetten van ons leven zal beïnvloeden. Ik heb het over AI: kunstmatige intelligentie. AI zal voor de 21e-eeuw zijn wat de industriële revolutie voor de 19e betekende. De toepassingsgebieden van AI zijn gigantisch: economisch, militair, sociaal, zelfs artistiek. Maar niet enkel de mogelijkheden, ook de mogelijke problemen zijn eindeloos.

Een zorgrobot wil graag een boekje voorlezen in het Maxima Medische Ziekenhuis in Veldhoven.

Het gevaar bestaat immers dat AI wordt ingezet op een manier die onwenselijk is. De verwerking van data en herkenning van patronen via algoritmes kan veiligheidsdiensten helpen in het bestrijden van aanslagen of misdaden nog voor ze gepleegd zijn. Maar dat is een slinger die makkelijk kan doorslaan. Dan komt 1984 weer een stap dichterbij, waarbij onze persoonlijke vrijheden en privacy opgeofferd worden op het altaar van de veiligheid. Het is aan ingenieurs om te zien wat AI allemaal kán. Maar het is aan de samenleving, aan politici, en in het bijzonder aan filosofen om mee te bepalen wat mág.

Een van de domeinen waar veel verwacht wordt van AI is de gezondheidszorg. Het vermogen om via AI hoeveelheden data te verwerken waartoe zelfs de scherpste breinen niet in staat zijn, zal het mogelijk maken om snellere, preciezere diagnoses te stellen. Dat is een prachtig perspectief. Het is goed denkbaar dat over enkele decennia de dokters de assistenten van algoritmes worden; eerder dan dat algoritmes een hulpmiddel voor dokters zijn.

Een zorgrobot en een verpleegkundige trekken samen op. Hoe lang is de verpleegkundige nog de baas?

Maar niet elk perspectief lijkt even aanlokkelijk. Ook in de geestelijke gezondheidszorg tast men de toepassingsmogelijkheden van AI af. Sommigen zien in chatbots, zoals ‘Woebot’, de therapeuten van de toekomst. Tegen een bot praten over onze psychische zorgen is drempelverlagend. Een bot velt immers geen normatief oordeel, iets waartoe mensen sowieso altijd geneigd zijn. Tegen een bot kan je daardoor veel makkelijker schaamtevolle zaken onthullen, zonder schaamte te voelen.

Het grote gevaar schuilt in het feit dat een van de belangrijke redenen waarom mensen psychologische hulp zoeken niet door een bot verholpen kan worden en zelfs vergroot wordt: het gebrek aan sociaal contact en intermenselijke interactie. Heel wat psychiaters en psychologen hebben er al op gewezen: veel mensen die ze over de vloer krijgen, hebben strikt genomen geen medische hulp nodig.

Wat zij vooral nodig hebben, is iemand. Iemand om tegen te praten, iemand die luistert, iemand die even tijd voor hen maakt. Iemand die er is. In onze gejaagde levens en individualistische wereld is tijd voor elkaar een te grote zeldzaamheid. Wat mensen in het bijzonder nodig hebben voor hun psychologisch welzijn is menselijke warmte. En dat kan artificiële intelligentie niet vervangen.

Dit artikel is onderdeel van een samenwerking tussen Filosofie Magazine en Human en verscheen eerder op filosofie.nl.

Ook interessant