De hekkensluiter in de reeks Duivelse Dilemma’s heet, passend, Het laatste verhoor, en is een ondervragingsfilm. Daar wemelt het van, in de filmgeschiedenis – van films die uiteindelijk draaien om een ondervraging, of er zelfs in hun geheel uit bestaan. Befaamd vroeg voorbeeld is La Passion de Jeanne d’Arc van Carl Dreyer, uit 1927. Een zwijgende film! En toch één lang verhoor, van een jonge Française door Engelse inquisiteurs. De jonge vrouw heeft gevochten voor de Franse kroonpretendent van de Engelse troon, en zij heeft zich daarbij beroepen op een goddelijk bevel: aartsengelen hadden haar in een visioen gezegd zich bij het leger van de kroonprins te voegen. Haar interventie was aanvankelijk zeer succesrijk; zij heeft het opstandige, anti-Engelse leger weergaloos begeesterd. Miraculeus, was de algemene opinie. Toch is Jeanne gevangengenomen, en nu willen de Engelsen haar charismatische, je zou haast zeggen: revolutionaire, Che Guevara-achtige invloed breken door haar de goddelijke opdracht publiekelijk, tijdens een openbaar verhoor, te doen loochenen.
Er is overigens nog een film gemaakt van dit verhoor (dat woordelijk is genotuleerd) – door de Fransman Robert Bresson, in 1962, een geluidsfilm vanzelfsprekend. Hij heet Procès de Jeanne d’Arc. Zonder lidwoord. Want wat we zien is niet een proces in gerechtelijke zin.
Het is inderdaad vooral een verhoor, waarbij onderzocht wordt welke visioenen Jeanne precies heeft gehad; vervolgens is het een theologisch dispuut waarentijdens zij gedwongen wordt, met argumenten en dreigementen, om haar visioenen af te zweren, met als uiteindelijk dwangmiddel: als je niet loochent, word je verbrand. Het gaat daarom in deze film om het innerlijke proces dat Jeanne doormaakt. Bij Bresson (die zich nauwgezet aan de letterlijke enscenering van het verhoor-verbaal houdt, geen woord toevoegt, hooguit schrapt) maken we mee hoe Jeanne uiteindelijk in doodsangst – en door uitputting – bezwijkt. En haar visioenen afzweert. En zo haar wisse verbranding omzet in een gevangenisstraf. Maar ’s nachts voltrekt zich aan haar het mysterieuze innerlijke proces waar de film zijn titel aan ontleent, en dat in de Christelijke mythologie (die in feite een psychologie is) een beslissende rol speelt: Jeanne kan, letterlijk, niet leven met het besef van verraad dat zij, door haar geliefde engelen te loochenen, heeft gepleegd. Aan, uiteindelijk: Christus. ’s Morgens, je zou zeggen: bij het kraaien van de hanen (Bresson laat deze hint naar Petrus, de eerste die dit mystieke proces heeft doorgemaakt, niet liggen) herroept Jeanne, in tranen, haar loochening – het is alsof ze haar eigen kind ongewenst heeft verklaard, alsof ze het onvergeeflijkste heeft gedaan. En dan wordt ze, in één van de mooiste sequenties van de filmgeschiedenis (met een onvergetelijk hondje dat Jeannes via dolorosaoversteekt), naar de brandstapel gevoerd. Terwijl de vlammen om haar heen oplaaien zien we haar voor het eerst glimlachen en zegt ze: Je t’aime.
Als dit voor Human-oren, gespitst als die zijn op vernemen dat God niet bestaat, wat cheesy klinkt, dan ligt dat aan mijn samenvatting, niet aan Bresson.