Na de moord op geschiedenisleraar Samuel Paty is hoogleraar publieksfilosofie Stine Jensen voorzichtiger geworden in de klas met het tonen van bijvoorbeeld cartoons die door studenten als beledigend kunnen worden ervaren. Het 'chilling effect' wordt dat genoemd. Ze spreekt met strafrechtadvocaat Tamara Buruma over de juridische gevolgen van het tonen van zo’n cartoon en wat zo’n chilling effect nou precies betekent.

Dit is een uitgeschreven fragment uit de podcast De Cartooncrisis. Luister De Cartooncrisis via de gratis NPO Luister-app.

Op 16 oktober 2020 werd de Franse geschiedenisleraar Samuel Paty op klaarlichte dag vermoord. Hij werd op straat onthoofd nadat hij in zijn klaslokaal een cartoon met de profeet Mohammed toonde in een les over de vrijheid van meningsuiting. In haar vierdelige podcast gaat Stine Jensen, tegenwoordig zelf ook docent, op zoek naar de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. Zou ze moediger moeten zijn als docent? Of is het juist goed om rekening te houden met de gevoeligheden van bepaalde groepen die zich beledigd kunnen voelen?

Jensen spreekt erover met Tamara Buruma, die is strafrechtadvocaat bij Prakken d'Oliveira Human Rights Lawyers en heeft zich toegelegd op alle aspecten van het internationaal strafrecht. Ze verdedigt verdachten van onder andere oorlogsmisdrijven, genocide en piraterij. Daarnaast behandelt ze ook veel strafzaken die gaan over opruiing. Dat laatste vond ze zo interessant, dat ze momenteel werkt aan een proefschrift over opruiing aan de Universiteit Leiden.

In haar proefschrift kijkt ze vooral naar opruiing in de afgelopen eeuw, om te zien waarom het in sommige tijden heel veel voorkwam en in andere tijden juist helemaal niet. “Zo kunnen we eigenlijk beter begrijpen wat opruiing precies is en waarom we het strafbaar hebben gesteld,” zegt Buruma.

Wat is opruiing eigenlijk precies?

“Opruiing is in het openbaar aanzetten tot het plegen van strafbare feiten. Waar het op neer komt: in het openbaar iets zeggen, doen, schrijven, of een afbeelding plaatsen waardoor anderen getriggerd worden een strafbaar feit te plegen. En dat is soms best lastig te onderscheiden van bijvoorbeeld beledigen of haatzaaien. Opruiing, Artikel 131 in het Wetboek van Strafrecht, is een op zichzelf staand misdrijf. Bedreiging, belediging of haatzaaien zijn allemaal andere artikelen in hetzelfde Wetboek.

Opruiing is ook van oudsher iets dat heel erg wordt geassocieerd met revoluties. Je ziet in het huidige Wetboek van Strafrecht dat de discussies de eerste jaren vooral gaan over mensen die opruien. Het waren toen de sociaaldemocraten die het grote gevaar vormden, die opruiden tegen de bourgeoisie en arbeiders opriepen.”

Wat maakt opruiing anders dan beledigen?

“Met opruiing roep je bijvoorbeeld letterlijk in het openbaar: val de politie aan. Denk ook aan voetbalwedstrijden waar hooligans met z’n allen ergens op afstormen en dat dan één persoon oproept tot het mishandelen van iemand of om spullen te vernielen. Het gaat bij opruiing niet over één specifiek persoon.

En bij belediging voelt iemand, zich in diens eer aangetast door wat er is gedaan, gezegd, geschreven of getekend. En dat hoeft dan weer niet in het openbaar te zijn, dat is wel cruciaal voor opruiing. En wat wel een grappig feitje is: dat men in eerste instantie met een tekening helemaal niet kón opruien, dat is pas sinds 1934 strafbaar.”

Waarom kwam juist toen die wet?

“In de jaren dertig waren er natuurlijk veel zorgen over communisten en NSB’ers, er was veel onrust op straat. En wel interessant dat in diezelfde tijd ook haatzaaien en beledigen van groepen strafbaar werd gesteld. Daar werden later ook afbeeldingen aan toegevoegd.

In de jaren dertig werden veel affiches en spotprenten gemaakt, wat we nu cartoons noemen. En die afbeelding werden toen beschouwd als opruiend. Je kunt je voorstellen dat uit een tekening toch blijkt dat de bedoeling van een tekenaar is dat mensen iets gaan doen. Nederland heeft recent een zaak gehad waarin veel plaatjes een rol speelden, ook internet-memes bijvoorbeeld. Ik was één van de advocaten in die zaak.”

Dus er zijn ook juridische grenzen aan wat je mag tekenen als cartoonist?

“Jazeker. En die juridische grenzen zijn bij opruiing dus dat je niet in het openbaar mag oproepen tot het plegen van strafbare feiten. Maar een tekening kan ook beledigend zijn, of smaad en het kan ook groepsbelediging zijn.

In die recente zaak ging het om mensen die verdacht werden actie te voeren voor het afreizen naar Syrië. Eén van de plaatjes was een foto van een man en een vrouw met daarop een wapen, die volgens de verdachte romantisch was. Zo’n afbeelding, van een soldaat en zijn liefje, is veel in de kunst te zien, maar werd in die specifieke context geplaatst van het actievoeren voor het afreizen naar Syrië. En toen werd het dus als opruien tot terrorisme beschouwd.”

De overheid heeft een rapport uitgebracht met een advies aan docenten om cartoons niet meer te tonen, maar ze te beschrijven. Hoe zit dat dan met docenten die nog dat nog wel doen in de klas?

“Ik denk dat hier context zwaar meeweegt voor de vrijheid van meningsuiting. En als leraar is het niet verplicht zo’n beleidslijn van de overheid te volgen. Dat valt dan net weer buiten het strafrecht.

De grote vraag bij uitingsdelicten is wel: wordt er wat iemand roept, feitelijk voorkomen en bestraft, of zorgt het met name voor een chilling effect? En een chilling effect is dat mensen zich niet meer durven uitspreken, of bijvoorbeeld bepaalde cartoons niet meer tonen uit angst. Dat is waarom er bijvoorbeeld wordt gezegd: ‘Als een cartoonist iets beledigends heeft gemaakt met zo'n tekening en die wordt daarvoor bestraft, dan ligt het erg aan de straf die de persoon krijgt, of die persoon na diens straf last krijgt van een chilling effect.’

Aan wat voor een straffen moeten we dan denken?

“Een strafbaar feit, ook van een journalist of cartoonist, moet worden bestraft. Op opruiing staan op zich hoge straffen, tot wel vijf jaar gevangenisstraf. Maar het is meestal een boete bij journalisten en tekenaars die veel in media publiceren. En je kunt je voorstellen dat diegene dan misschien nog wel vaker durft te publiceren op de grens, want een boete is een milde straf.

Maar krijgt diegene een gevangenisstraf, dan zal die misschien nooit meer iets durven zeggen wat ook maar in de buurt van de juridische grens komt. En dan heeft het dus een chilling effect op die journalist of cartoonist, maar misschien ook op anderen, en dus ook op de vrijheid van meningsuiting. En die vrijheid van meningsuiting betekent niet alleen dat wij maar alles mogen zeggen binnen de grenzen van het Wetboek van Strafrecht, maar de vrijheid van meningsuiting is ook dat iedereen informatie mag ontvangen over publiekelijk relevante zaken.

Naast een chilling effect kun je natuurlijk ook hebben dat mensen zichzelf gaan censureren, bijvoorbeeld omdat ze geen zin hebben in eindeloze discussies met leerlingen en verantwoorden dat iets niet beledigend bedoeld is. En daarnaast kan er natuurlijk een zekere zelfcensuur uitgaan door een kwestie van beschaving en beleefdheid.”

Kun je voorbeelden geven waar die juridische grens ligt als het gaat om cartoons?

“Dat is heel lastig, omdat dat ontzettend afhankelijk is van de specifieke context. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft ook een aantal keer geoordeeld over dit soort zaken, omdat het natuurlijk de vrijheid van meningsuiting heel erg raakt.

Het Hof heeft gezegd dat een cartoon of een spotprent bij uitstek ook bedoeld is om sarcastisch te zijn, om mensen uit te dagen en misschien ook wel te kwetsen. Maar niet per se om deel te nemen aan het publieke debat, dus daarin is veel ruimte.

Er is bijvoorbeeld een zaak geweest van een Baskische tekenaar die op 9/11 een tekening maakte van instortende torens met een tekst: Iedereen wil het, Hamas heeft het gedaan. En die zei toen als tegenstander van het kapitalisme, dat hij vindt dat hij over dit soort kapitalistische symbolen die vernietigd zijn, moet kunnen tekenen en dat dit een onderdeel van het debat moet kunnen zijn.

In Frankrijk werd hij veroordeeld voor het verheerlijken van terrorisme. En het Europese Hof zei dat die veroordeling geen schending van de vrijheid van meningsuiting was. Die weegt dan heel erg specifiek de datum waarop het plaatsvond mee en het feit dat er natuurlijk op dat moment enorm veel emotie vrijkwam in de samenleving. Maar ook dat de Baskische regio kwetsbaar is.”

De Cartooncrisis luister je nu als podcast.

Hebben we er door sociale media weer een nieuwe discussie bij?

“Ja, want wat is daar openbaar? Als iemand drie miljoen volgers heeft en iets op diens account schrijft, dan is het vrij duidelijk dat diegene dan in het openbaar iets tegen die drie miljoen mensen zegt.

Maar als iemand maar twee volgers heeft, is het dan nog openbaar? Officieel wel, als iedereen erbij kan, ook als je niet weet hoeveel mensen het nu echt hebben gezien. Bij een kleine besloten groep is het juridisch duidelijk geen opruiing, want we kunnen juridisch alleen opruien in het openbaar.”

Zit er nog een soort hiërarchie in de ernst van belediging, bedreiging en opruiing?

“Belediging is het minst erg. Bedreiging en opruiing zijn alle twee ernstig: op opruiing staat wel een fors hogere maximumstraf, maar ook hier ligt het aan de omstandigheden. Mensen vinden een serieuze bedreiging van een drugsbaron aan het adres van een minister waarschijnlijk gevaarlijker dan één malloot die op internet opruit een kernbom op de binnenhof te gooien.

Dus in de praktijk krijgt die ene malloot misschien een veel lagere straf dan de serieuze bedreiger. Maar andersom zal een serieuze opruier met een groot bereik een fors hogere straf krijgen dan een verwarde vrouw die een bedreiging uit.”

De Cartooncrisis

Nu via de gratis NPO Luister-app

Op 16 oktober 2020, drie jaar geleden, werd de Franse geschiedenisleraar Samuel Paty op klaarlichte dag onthoofd nadat hij in zijn klaslokaal een cartoon met de profeet Mohammed toonde in een les over de vrijheid van meningsuiting.

In de vierdelige podcast De Cartooncrisis gaat hoogleraar publieksfilosofie Stine Jensen, op zoek naar de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. Sinds de moord op Paty worstelen docenten daarmee. Want cartoons tonen of niet, moeilijke onderwerpen bespreken of niet?

Zou Stine als docent moediger moeten zijn? Of is het juist goed om rekening te houden met de gevoeligheden van bepaalde groepen die zich beledigd kunnen voelen? Want niet alleen rondom cartoons zijn de grenzen onduidelijk, debatten over censuur en kwetsuur zijn aan de orde van de dag. Denk aan de rellen rondom lentekriebels, gender, Roald Dahl of ‘woke’.

Dit is ook interessant