Het CDA voedt de discussie over het Kinderpardon door van standpunt te wisselen. Nu er een kamermeerderheid is voor een soepeler kinderpardon is deze column van hoogleraar Jan Willem Duyvendak opnieuw relevant. Want wie geef je wel een pardon, en wie niet? Hoe bepaal je wie geworteld is?

Update 24 januari 2019, Jules Ruijs

Het kinderpardon staat de afgelopen maanden weer volop in de schijnwerpers. Zo maakte staatssecretaris Harbers begin september gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid, waarmee hij Lili en Howick in Nederland liet blijven. Krap twee maanden later verscheen Terug naar je Eige Land waarmee presentator Tim Hofman aandacht vroeg voor het problematische kinderpardon. 250.000 mensen tekenden een petitie die hij tegelijkertijd met de film lanceerde.

De discussie is niet nieuw. In 2011 wordt de achttienjarige Mauro tegen wil en dank bekende Nederlander. Als alleenstaande minderjarige asielzoeker naar Nederland gekomen in 2003 en in 2011 inmiddels voorzien van Limburgs accent. Hij streed tegen uitzetting naar zijn geboorteland Angola, hij zou inmiddels te erg geworteld zijn in Nederland.

Anno 2019 lijkt de coalitie duidelijk: aan het huidige kinderpardon wordt niet gesleuteld. Tot het CDA onverwacht van mening verandert en er ineens een kamermeerderheid is voor een nieuw kinderpardon.

Een paar weken nadat staatssecretaris Harbers had besloten dat Lili en Howick mochten blijven, was hoogleraar sociologie Jan Willem Duyvendak te gast in Brainwash Radio. Daar las hij onderstaande column over worteling voor - en waarom burgerschap niet van sentimenten hoort af te hangen.

'De asielkinderen Lili en Howick mochten uiteindelijk in Nederland blijven. Het kan je moeilijk ontgaan zijn, want juist de enorme aandacht en steun in de publieke opinie deden staatssecretaris Mark Harbers zwichten. Arjen Lubach kritiseerde de selectiviteit van dit type 'talkshowpardons', waardoor de meest mediagenieke asielkinderen wel mogen blijven, terwijl honderden anderen gewoon naar, wat eufemistisch heet, hun land van herkomst worden teruggestuurd. Lubach heeft gelijk dat dit onrechtvaardig is – daarom pleiten velen voor een generaler, royaler pardon.

'Limburgser dan vlaai, Zeeuwser dan het meisje'

Mijn twitteraccount stroomde over van pleidooien voor een pardon voor alle 'gewortelde' kinderen. Gewortelde kinderen? Wie bepaalt of kinderen geworteld zijn? Lili en Howick hadden hier veel vriendjes en vriendinnetjes, zo lazen we. Dat is natuurlijk fijn voor ze, maar stel dat ze die niet hadden gehad, dat ze eenlingen waren, slachtoffers van pesten bijvoorbeeld, hadden ze dan niet in Nederland mogen blijven? Herinnert u zich nog Mauro en Sahar?

Ik citeer uit de tekst van het Kinderpardon in 2014:

'Limburgser dan vlaai. Noord-Hollandser dan kaas. Frieser dan de Elfstedentocht. En Zeeuwser dan het meisje. Dat zijn de kinderen die ons land moeten verlaten. 14 jaar oud, 10 jaar in Nederland. Als wij niks doen, ligt hun toekomst in Irak, Afghanistan, Eritrea, Angola. Landen waar ze de taal niet spreken, waar ze niemand kennen en waar ze vreemden zijn. Wij laten dit niet gebeuren. Deze kinderen horen hier. Wij willen een Kinderpardon. Wij willen ze uit de onzekerheid halen en welkom heten in hun land. Daarom deze hartenkreet.'

Deze tekst komt uit het Kinderpardon dat door vele bekende Nederlanders in december 2014 werd gelanceerd, in samenwerking met de Tweede Kamerfractie van GroenLinks. En zeker, ook wat mij betreft moeten al deze kinderen in Nederland kunnen blijven. Maar waarom? Omdat ze Limburgser zijn dan vlaai of Frieser dan de Elfstedentocht? Stel dat Mauro geen fraai Limburgs accent had of dat Sahar geen weelderige krullenbos toonde maar in Friesland met een hoofddoek op liep, zouden ze dan niet voor het pardon in aanmerking komen?

Het criterium

Als geworteldheid, als Nederlandsheid, het criterium wordt, dan vrees ik dat een hoofddoekdragende Sahar inderdaad niet in Nederland had mogen blijven. Het was immers juist de grote culturele afstand die zij tot Afghanistan had – blijkend uit onder meer haar ontblote hoofd – die maakte dat zij en haar familie in Nederland mochten blijven. Maar sinds wanneer maakt het dragen van een hoofddoek iemand minder 'Nederlands' en meer 'Afghaans'? Wie bepaalt dat? En vinden we dat de mate van culturele assimilatie de doorslaggevende reden moet zijn bij het al dan niet verlenen van een verblijfsvergunning?

Het Kinderpardon riep en roept veel vragen op – juist omdat het niet haaks staat op het huidige toelatingsbeleid maar precies dezelfde argumenten gebruikt. Ook voor het Kinderpardon is de mate van culturele worteling blijkbaar de belangrijkste maatstaf voor de toegang tot burgerschap. Het debat over wie recht heeft op verblijf, wordt steeds meer gevoerd in termen van 'thuis voelen' en 'thuishoren'.

Sentimenten

Mauro, Sahar, Lili en Howick horen hier in Nederland omdat ze zich Nederlander voelen – thuis zijn in het nationale of regionale huis. Maar burgerschap hoort niet af te hangen van sentimenten. We zouden toelating tot Nederlands staatsburgerschap zoveel mogelijk moeten objectiveren, bijvoorbeeld door een tijdslimiet te stellen: na verblijf van zoveel maanden in Nederland geldt voor deze kinderen dat ze mogen blijven. Als sentimenten voorwaarden worden voor rechten, dan neemt de rechteloosheid snel toe.

Speelt worteling daarmee geen enkele rol meer? Dat ze niet terug mogen of kunnen naar Armenië, Angola of Afghanistan omdat ze daar niet thuis 'horen' (ze zijn 'vreemden, die de taal niet spreken, niemand kennen, etc.'), is dat niet evenzeer een subjectief, emotioneel argument gebaseerd op mate van worteling? Dat is waar: maar laten we daarom ook dat zoveel mogelijk proberen te objectiveren. Kinderen die hun land-van-herkomst niet kennen – er nog nooit of nauwelijks zijn geweest, en er dus van 'herkomst' geen sprake is – kunnen niet worden uitgezet. Het is misschien niet een waterdichte redenering, maar alles is beter dan de talkshow-pardons voor enkelen en de onrechtvaardige uitzetting van tallozen.'