Met een angstwekkende snelheid nestelt het onvoorstelbare zich in ons tot voor kort juist heel goed voorstelbare, dagelijks leven. Gevolg: je kunt over niets anders dan het onvoorstelbare nadenken. Maar is dat wel gezond, vraagt filmjournalist Gawie Keyser zich af.

Het coronavirus. Natuurlijk. Je gaat ermee slapen, je staat ermee op. Social distancing. Thuiszitten. Maar nieuwsjunkies hebben het razend druk. Je volgt het nieuws: persconferenties, nieuwe cijfers, statistische modellen met termen als 'exponentiële groei', epidemiologen met scenario's, politici met 'plannen'.

De maatregelen, vooral dat social distancing, scheppen ironisch genoeg een perfecte petrischaal waarin het onvoorstelbare woekert. Buiten de deur is de onzekerheid groot, maar voor wie thuis zit wordt die alleen maar groter. Boeken lezen en films of tv-series kijken waarin het niet gaat over 'het virus en het einde van de wereld' lijkt opeens zinloos. Het leven is immers radicaal anders: waarom zou je verhalen tot je nemen die niet over de verandering gaan?

Op social media komen met de regelmaat van de klok voorbij: in literatuur De pest van Albert Camus, de Decamerone van Giovanni Boccaccio; in films Contagion van Steven Soderbergh en Outbreak van Wolfgang Peterson; en in tv-series Chernobyl en The hot zone.

"Denken aan het onvoorstelbare moeten we allemaal. Want je volledig afsluiten van het leven ís geen leven."

Kortom, je hebt genoeg om uit te kiezen om tenminste tien pandemieën te doorstaan, want dit verhaal — de angst voor ziekte en dood — is zo oud als de mens. Maar is dit wel wat we nodig hebben aan fictie, nu? Een kop op de site van NPO Radio 1De thuisblijvers: laten we het even ergens anders over hebben dan dat stomme corona!

Zelf heb ik deze week in De Groene Amsterdammer over Agatha Christie geschreven; zij is mijn favoriet als het gaat om comfort reading. Maar ook bij haar: mensen gaan aan de lopende band dood wegens vergiftiging…

Leden van een gezin puzzelen en kijken film, omdat ze binnen moet blijven.

Het virus is 'real'

We zitten gevangen door het virus. Mentaal en fysiek. Terwijl ik dit schrijf, is het acht uur 's ochtends. Op mijn bureau liggen twee stapels virusfictie: films die ik moet bekijken, boeken die ik moet lezen. Op de achtergrond staat BBC News aan. De kranten heb ik al gespeld. Om de zoveel minuten gaat mijn telefoon met nieuwsalerts. Straks start een Kamerdebat waarin RIVM-directeur Jaap van Dissel Kamerleden zal briefen over de nieuwste ontwikkelingen. Dit wordt live uitgezonden. Ik moet kijken, maar ik wil niet kijken.

Zwaar is het, de pandemie om je heen volgen. Maar wie daarnaast ook nog verslaafd is aan fictie heeft al helemaal geen leven meer. Ik kan het weten: via de virusfictie én het dagelijks nieuws traceer ik de tragedie op twee sporen die met iedere voorbijgaande dag steeds sterker convergeren. Ik krijg verzoeken om college te komen geven (online) over hoe het virus zich nou manifesteert in onze verbeelding.

Ik snap wat de redacteuren aan de telefoon bedoelen; ik vrees dat ze onbedoeld de vinger op de zere plek leggen. Het virus is real — en het wordt dat des te meer in ons hoofd.

Fictie besmet

Een paar dagen geleden ging ik eindelijk eens Wolf Hall van Hilary Mantel lezen, zo'n boek dat op mijn to do-stapeltje lag. Ik werd meteen gegrepen; ik dacht, precies de juiste remedie voor het nieuwe normaal waarin we ons moeten onthouden van teveel menselijk contact.

Dácht ik. Letterlijk een halfuurtje voordat premier Mark Rutte zijn inmiddels veel geprezen televisietoespraak hield, las ik over het Londen van rond 1529. Waar ziekte heerst. Hoofdpersoon Thomas Cromwell verliest zijn vrouw en twee kinderen aan de 'zweetziekte' (een hantavirus). Ik lees: Londenaren geloven dat ze aan de zweetziekte kunnen ontkomen door er niet aan te denken.

Al lezende (het boek is magistraal) word ik rustiger. Geen activiteit is zo sociaal distantiërend als het lezen van een boek. Immers, je zit in je eentje. En je leest. In je eentje. Maar haast ongemerkt brengt juist deze activiteit je in contact met datgene waarvan je je hoort af te sluiten: mensen en de wereld om je heen. Wat fictie doet: ze besmet je met het leven van anderen.

Tekst gaat verder na video

Wolf Hall is in 2015 bewerkt tot een televisie-serie.

Fictie als medicijn

Fictie (films, boeken, televisieseries et cetera) maakt ziekt; het onvoorstelbare dringt je ziel binnen. Maar tegelijkertijd — noem het 'immuniteit', zelfs 'groepsimmuniteit' — word je beter. Dat onvoorstelbare nieuws raakt minder indringend, minder angstwekkend, juist door het virtuele contact met mensen en situaties die uit de echte wereld echoën.

Denken aan het onvoorstelbare moeten we allemaal. Zoals de Londenaren in de zestiende eeuw er niet aan denken, is geen optie. Dán wordt je pas echt ziek. Want je volledig afsluiten van het leven ís geen leven.

In de komende weken zal Gawie Keyser op deze plaats verslag doen van specifieke film- en literatuurverhalen die de actuele werkelijkheid rond de coronaviruscrisis weerspiegelen.

Meer over het coronavirus