‘De taboecultuur van de jaren negentig was ook niet de oplossing.’

Als kind werd EWOUD KIEFT (1977) vooral geacht geen vooroordelen te hebben. Inmiddels weet de schrijver, historicus en muzikant beter. Vooroordelen bestaan. Maar hoever ga je? Mag je alles maar zeggen of moeten we onze vooroordelen verzwijgen? ‘De taboecultuur van de jaren negentig was ook niet de oplossing.’

‘Ik ben opgevoed met het besef dat je geen vooroordelen mag hebben. Mijn moeder was lid van de doopsgezinde kerk en humanistische, zelfs pacifistische waarden stonden in die kring voorop.’ Grootvader van vaders kant, de gereformeerde tak van de familie, zat in het verzet. Democratische waarden, het besef dat je het hartgrondig met iemand oneens kan zijn, maar die ander toch moet respecteren, waren vanzelfsprekend in de familie Kieft.

Maar is het wel reëel om te hopen dat er een wereld zonder vooroordelen kan bestaan? Kieft is schrijver en historicus, en door zijn laatste twee boeken, die gaan over de aantrekkingskracht van oorlogsretoriek, nationalisme en racisme, is hij er steeds meer aan gaan twijfelen. Moeten we niet gewoon erkennen dat we allemaal bevooroordeeld zijn, vraagt Kieft zich dan ook aan het begin van het gesprek af. Zijn we te bang om daar eerlijk voor uit te komen? Of is het veiliger om vooroordelen weg te stoppen om zo een glijdende schaal te voorkomen?

Denken in stereotypen

Het hebben van vooroordelen is niet alleen menselijk, stelt hij, het is ook een manier om de wereld te ordenen. ‘Mijn onderbuurman komt uit Iran en hij zegt: ‘Jullie Nederlanders doen zo krampachtig. Alle mensen op deze wereld zijn racistisch en jullie denken maar dat je het niet bent of in ieder geval niet mag zijn.’ Hij heeft natuurlijk een punt: iedereen denkt in stereotypen. Maar er is wel een verschil tussen vooroordelen en racisme.’

Kieft heeft zich in de materie verdiept, vorig jaar publiceerde hij Het verboden boek, een veelgeprezen analyse van Hitlers ideeëngoed op basis van diens boek Mein Kampf. ‘Mensen voelen zich vertrouwder met degenen in wie ze zich herkennen; daar speelde Hitler op in. Bij hem ging het voortdurend om de eigen stam, over anderen hoefde je je niet druk te maken. Humanisten zag hij trouwens als naïeve idealisten, zonder oog voor de zwakke plekken van de mens, en daarom gevaarlijk.’

Gevraagd naar zijn eigen vooroordelen, komt Kieft met Twentenaren die van vlees en bier houden, of Marokkaanse jongens op scooters die vaak meer agressie uitstralen dan een Nederlandse jongen op een fiets. Niet de meest schokkende ontboezemingen. Durft hij zelf wel voor zijn vooroordelen uit te komen?

Racisme of xenofobie

Dan herinnert hij zich ineens een voorval uit zijn jeugd. Hij was een jaar of zes en speelde in de zandbak van een keurig Gronings dorpje. Er was een groepje oudere jongens die vaak aan het klieren waren en de zandbak overhoop haalden. Een van hen was de uit Pakistan geadopteerde Alex. ‘Ik weet nog dat ik bang voor die jongens was en vooral voor Alex. Dat ik op een dag tegen mijn buurjongen zei dat Alex maar beter naar zijn eigen land terug kon gaan. Mijn buurjongen zei meteen: ‘Dat mag je niet zeggen, dat is racisme.’ Ik schrok me rót.

Maar of wat ik toen zei nou echt racisme is, betwijfel ik. Dat is immers strikt genomen de overtuiging dat andere rassen minderwaardig zijn. Discriminatie in Nederland heeft momenteel meer met xenofobie te maken, het gaat meer om cultuur en godsdienst dan om ras. Laatst kwam ik in een klein Brabants dorpje terecht waar ik met PVV-aanhangers aan de praat raakte. Ze vertelden over een Marokkaanse man uit hun vriendenkring die dezelfde humor had en met wie het goed bier drinken was. Zijn huidskleur kon hen niet schelen, maar als hij in een djellaba door het dorp had gelopen, hadden ze hem met de nek aangekeken.’

Een vooroordeel staat niet gelijk aan racisme, benadrukt Kieft, maar de schaal is glijdend. ‘Stel dat er een reeks aanslagen door Marokkaanse Nederlanders wordt gepleegd en deze man uit dat Brabantse dorpje heeft om wat voor reden ook geen zin om daar afstand van te nemen, hetgeen ik me trouwens goed kan voorstellen. Stel dat zijn vrienden dat niet accepteren, dat ze zeggen: ‘Zie je wel, hij leek net als wij te zijn, maar als puntje bij paaltje komt, is hij toch anders.’ En dat ze vervolgens zijn gedrag toeschrijven aan biologische, onveranderbare kenmerken. Ja, dan zijn vooroordelen in racisme overgegaan. Het lijkt een vergezocht voorbeeld, maar het is in de geschiedenis vaak letterlijk zo gegaan.’

Hitler had een heel strikte de definitie van racisme. Racisme betekende voor hem dat volkeren onveranderlijke eigenschappen hadden. ‘Joden waren bewezen anders, ze zouden altijd hun volksaard volgen en die was verderfelijk. Hitler zag racisme als een wereldbeschouwing.’

Onlangs bleek dat schilder en dichter Lucebert antisemitische brieven had geschreven. Hij sprak over ‘Joodse sjacheraars en zwervers’. Niet alleen zijn biograaf Wim Hazeu, maar de hele natie reageerde geschokt. Hoe kon zo’n bijzondere en gerespecteerde man er zulke abjecte denkbeelden op nahouden? Kieft gaf commentaar in het programma Buitenhof. ‘Lucebert schreef zelfs over Joden als bron van besmetting.’ Maar dat de kunstenaar zijn racistische denkbeelden na de oorlog heeft bijgesteld, is volgens Kieft heel goed mogelijk. ‘In mijn boek Oorlogsenthousiasme schrijf ik over mensen die werden meegesleept door het meest extreme nationalisme en racisme, en er tijdens de Eerste Wereldoorlog van terugschrokken toen ze eenmaal de gevolgen onder ogen zagen. In heel Europa werd in de vroeg-twintigste eeuw door en door kolonialistisch gedacht over rassen en landen. Dat gebeurt nu veel minder.’

Al pratend beseft Kieft hoe moeilijk het dilemma is of je nu wel of niet over je vooroordelen moet praten. ‘Eerst dacht ik: natuurlijk is het beter als we voor onze vooroordelen uitkomen, anders houdt iedereen ze voor zichzelf en worden ze nooit bijgesteld. Maar de praktijk blijkt toch lastiger. Kijk naar alle verhitte discussies over racisme, islam fobie en antisemitisme in kranten en op Twitter en Facebook. Veel mensen graven zich liever in dan dat ze zich laten corrigeren.’ Moeten we dan maar sommige gedachten verzwijgen? Nee, vindt hij. ‘De taboecultuur van de jaren negentig was ook niet de oplossing.’

Kieft groeide op met de harde grappen van Hans Teeuwen. ‘Het was grappig om tegen heilige huisjes te schoppen, ook omdat je ervan uitging dat niemand dat soort onzin echt geloofde.’ Kieft doet Teeuwen na: ‘Je hebt gewoon rassen die beter kunnen organiseren dan anderen, of die goed zijn in trommelen, of in hardlopen.’

Nu de derde partij van het land, de PVV, zijn winst te danken heeft aan het stelselmatig herhalen van vooroordelen, vindt Kieft er niets grappigs meer aan. ‘Je ziet dat steeds meer mensen oprecht geloven dat de islam als geheel niet deugt, geweld predikt en antisemitisch is. Ze maken steeds minder onderscheid tussen jihadisten en democratischgezinde moslims. Dat komt denk ik door de kracht van herhaling. In het begin denkt iedereen nog: dat is alleen maar provocatie, daar moet je niet te serieus op ingaan. Totdat mensen het werkelijk gaan geloven. Dat is een gevaarlijk mechanisme. Het begint als een grapje, maar kan afglijden tot racisme.’

Het taboe in stand houden is niet aantrekkelijk, maar alles maar zeggen zeker ook niet, denkt Kieft. ‘Misschien zit de oplossing niet in het politieke debat waar alle nuance door polarisatie verloren gaat. Ik denk dat dit dilemma het beste in film, literatuur, theater, media besproken kan worden, overal waar ruimte is voor de complexiteit ervan.’ Dan heft hij zijn handen ten hemel en zegt met een glimlach: ‘Iets beters weet ik op dit moment ook niet.’