Overal op afstappen. Niets uit de weg gaan. Doén, ook al vind je het griezelig: dat is altijd het devies geweest van HEDY d’ANCONA (79). Het leverde een turbulent liefdesleven op en een veelzijdige politieke en bestuurlijke carrière. “Aan het feit dat ik dood zal gaan, besteed ik nog niet zo veel aandacht. Vervelend. Niet leuk. Maar verder? ’t Is ook wel lekker rustig als het straks allemaal voorbij is.”

Kijk hieronder de Socrateslezing van Hedy d'Ancona terug:

Als je, zoals Hedy d’Ancona, al zo’n veertig jaar in de publieke belangstelling staat, zijn niet alleen je standpunten over van alles en nog wat honderden keren genoteerd, maar werd even zo vaak het interieur van je huis - steeds weer die marmeren vloer -, het uitzicht op de Amstel - links de Magere Brug, rechts Carré -, je veranderende uiterlijk - met name het kapsel en de oogopslag - en je turbulente liefdesleven in krant en tijdschrift beschreven. Wat het laatste onderwerp betreft : alsjeblieft, niet wéér over de vaders van haar twee kinderen, niet nóg een keer over die driehoeksverhouding uit de jaren zeventig beginnen. Ze is al bijna een kwart eeuw gelukkig met Aatje Veldhoen (82), de kunstschilder - o kijk, hij wordt juist in een taxi geholpen die hem weer terug zal brengen naar zijn eigen huis, hemelsbreed anderhalve kilometer verderop.

“Even zwaaien hoor”, zegt Hedy. “Dag, dáág! Doet-ie altijd: zwaaien. En straks gaat hij me bellen om te zeggen dat hij goed is aangekomen. Toen Aatje in 2004 een herseninfarct kreeg, heb ik een jaar bij hem in huis gewoond. Die 24-uurszorg was op den duur niet meer nodig, maar ik moet er wel voor hem zijn. Ik kook iedere avond. We slapen samen. Hij kan weleens een nacht alleen zijn, maar toch: liever niet.”

Gaat het je goed af, verzorgen?

“Dat is moeilijk te zeggen. Hoewel Aatje veel aandacht nodig heeft , is het nog goed mogelijk om er een eigen leven op na te houden. Ik heb ook mijn moeder verzorgd - ze is hier gestorven - maar die eindfase heeft slechts drieëneenhalve week geduurd. Ik ben dus niet echt op de proef gesteld; het brevet van superverzorgster kan in ieder geval nog niet worden uitgereikt.”

Denk je dat jij zelf makkelijk te verzorgen bent?

“Oei, haha, daar heb ik nog niet zo bij stilgestaan. Ik ben een dominant persoon, dus ik kan me voorstellen dat het lastig wordt. Het is natuurlijk heerlijk als een ander je helpt, maar ik kan er slecht tegen om bemoederd te worden. Daar stoor ik me nu al aan. Ik kom zelden in een ziekenhuis, maar als ik daar ben en zo’n medewerker zegt: ‘U mag met me meekomen’, dan begin ik al te koken. U mág? Ik moet toch gewoon? Waarom zeg je dat niet? Of dat ik met ‘we’ wordt aangesproken: ‘Wat gaan we doen?’ Ook zoiets verschrikkelijks. Ik zal dus waarschijnlijk een kribbige patiënt zijn, zwevend tussen dankbaarheid en ongeduld. Ongeduld is een opvallende karaktereigenschap van mij."

Nieuwsgierigheid ook.

“Ja. Zeker. Overal op afstappen. Niets uit de weg gaan. Doe het maar, ook al vind je het griezelig. Dat is altijd mijn devies geweest. Je hoort vaak zeggen dat de wereld van de ouder wordende mens kleiner wordt, maar ik ervaar juist het tegenovergestelde: ik ben sensitiever geworden voor de dingen die zich om mij heen afspelen. Misschien komt het wel doordat ik vroeger meer beslommeringen had dan nu. Ik bedoel: je laat je kinderen nooit helemaal los, maar verantwoordelijkheden verschuiven wel en er ontstaat gaandeweg steeds meer vrijheid.”

Maak je je niet ongerust als je kijkt naar de dingen die zich om je heen afspelen?

“Natuurlijk. Ik ben een Europeaan, ik ben een globalist. Het is voor mij een verschrikking om te zien hoe het nationalisme toeneemt. In Amerika, in Frankrijk, hier. Rampzalig.”

‘Politiek correct is inmiddels een scheldwoord geworden, nou, ik vind het een geuzennaam. Ik zou willen dat we weer politiek correct werden met z’n allen’

In verhitte discussies wordt Nazi-Duitsland er vaak bijgehaald.

“Ja. Dat vind ik ver gaan. De geschiedenis herhaalt zich bovendien nooit op precies dezelfde manier. Maar ook zónder die verwijzing vind ik nationalisme al weerzinwekkend; er kleven altijd racistische elementen aan. Eigen volk. Eigen kleur. Eigen cultuur! Ineens hechten we allemaal een enorm belang aan onze joods-christelijke tradities, maar als je al die koekenbakkers vraagt wat ze daar precies mee bedoelen, krijg je daar geen antwoord op. Ja, eh, nou, dat het ‘van ons!’ is. Het is gewoon ordinair gebrul. En niet alleen van Wilders - met dat rare haar - maar ook die mensen van DENK doen eraan mee. Ik moet je zeggen: toen ik minister was, hadden we weliswaar slechts één zo’n raar mannetje in de Tweede Kamer zitten (Hans Janmaat, Centrum Democraten, AV), maar er was ook een onuitgesproken opvatting, gedeeld door de regering en de oppositie, dat, bijvoorbeeld, het vluchtelingenvraagstuk niet in debatten, en ook niet als een electoraal issue zou worden gebruikt. Tot Bolkestein die ‘afspraak’ aan zijn laars lapte. Daarna was het hek van de dam. Politiek correct is inmiddels een scheldwoord geworden, nou, ik vind het een geuzennaam. Ik zou willen dat we weer politiek correct werden met z’n allen. En we hebben iemand nodig - je bent dan al snel geneigd om te zeggen: een sterke man, maar een sterke vrouw mag ook, maak niet uit, laten we het houden op een sterk ding - die de kiezers weet te verleiden. Je moet mensen niet bevestigen in hun angst, niet in hun gevoel tekort gedaan te zijn. Laat ze door jouw ogen naar een ándere wereld, een betere samenleving kijken. We gaan het eerlijker verdelen. Niet alleen het inkomen, maar ook de kennis en de macht. Joop den Uijl wist die boodschap goed te brengen. Fem- ke Halsema had het gekund. Jesse Klaver is zo ver nog niet. Nee, qua sterke dingen moeten we nog even geduld hebben, ben ik bang.”

Je hebt in je politieke carrière van alles zien komen en gaan. Heb je enig idee hoe lang het duurt voordat...

“Ja, luister eens, ik kan niet in de toekomst kijken. Ik ben toch geen heks?”

Je bent in analyse geweest. Heeft dat ook geholpen?

“Nou, kijk, het zwakke van de originele psychoanalyse - vijf jaar lang, iedere dag behalve in het weekend, op de bank bij de psychiater - is natuurlijk dat je nooit kunt aantonen hoe geschift iemand zou zijn geweest als hij dat níet had gedaan. Ik kan wel zeggen dat mijn analytisch vermogen is toegenomen, maar het is niet zo dat ik de nare gebeurtenissen heb verwerkt en afgevinkt. Volgens mij kun je niks achter je laten. Je kunt er hooguit voor zorgen dat hetgeen je dwars zit minder belastend wordt. Op een gegeven moment dringt het tot je door dat je er, hoe graag je dat ook zou willen, toch niets aan kunt veranderen. Bovendien: het heeft  me ook gemaakt tot wie ik ben. Mijn vader kwam tijdens een koude Poolse winter, op 7 februari 1945, tijdens een transport vanuit het concentratiekamp, op weg naar de vrijheid om het leven. Mijn moeder verloor al snel ook haar tweede man en moest in grote armoede haar vijf kinderen alleen opvoeden. Ik zit vol herinneringen die mij nog bijna iedere dag diep in mijn vlees snijden. Ik ben opgegroeid met de gedachte dat het noodlot zomaar kan toeslaan. En ook met de overtuiging dat ik, tot nu toe, door de mazen van het net ben geglipt.

Ik ben strijdlustig, verontwaardigd, opgewonden, altijd bereid tot actievoeren - misschien is die hele instelling niets anders dan het omzetten van mijn eigen pijn in compassie voor anderen. Daarmee verdwijnt dat eigen lijden niet, maar toch, ik mag dankbaar zijn dat ik geen armoede ken, dat ik een prachtig huis aan de Amstel bewoon, dat wij hier nu gezellig kunnen zitten met een kaarsje op tafel, dat ik een lieve man heb met een ontembare werkdrift, dat ik niet in Aleppo ben geboren, dat ik niet met mijn hele hebben en houden op de vlucht moest slaan. Ik vind het verschrikkelijk als ik mensen hoor zeggen dat die vluchtelingen het zelf maar moeten uitzoeken. Hoe is het mogelijk dat je niet in staat bent om, al is het maar heel even, een gevoel van medemenselijkheid op te roepen? Tegelijkertijd moet ik vaststellen dat meeste mensen aan de andere kant van de streep staan. In Amsterdam hadden zich zo veel vrijwilligers voor de opvang van vluchtelingen gemeld dat er een wachtlijst moest worden aangelegd. In een Fries dorp kocht een groep bewoners een huis voor een Syrisch gezin. Dat is toch fantastisch?”

Zeker. Nog even over het noodlot en de mazen van het net: heb je nog niet het gevoel dat je inmiddels in de vrije zone bent?

“Nee, de gedachte dat het altijd fout kan gaan houdt me juist scherp. Ik ben ook niet zozeer bang dat mij iets overkomt, maar wel dat er iets naars met mijn geliefden gebeurt. En aan het feit dat ik dood zal gaan, besteed ik nog niet zo veel aandacht. Vervelend. Niet leuk. Maar verder? Ik zie het wel. 't Is ook wel lekker rustig als het straks allemaal voorbij is. En ik heb zeker niet de behoefte om nog eens terug te komen als kabouter of zo.”

‘Ik moet er niet aan denken om 150 jaar te worden. Alles verrimpelt, verzakt en verknarst! Moet ik dan nóg lelijker worden?’

Wetenschappers zeggen dat mensen minstens 150 jaar oud kunnen worden. Iets voor jou?

“Ik stel me daarbij vooral voor hoe de ongelijkheid in de wereld zal toenemen. Want wie worden dan die stokoude mensen? Wie kan het zich permitteren om zo oud te worden? Ik geloof dat deze wetenschappers iets langer over de consequenties zouden moeten nadenken. En voor mij, persoonlijk? Ik moet er niet aan denken. Alles verrimpelt, verzakt en verknarst! Moet ik dan nóg lelijker worden?”

Kom kom!

“Nee, maar het is gewoon een slecht idee, dat eindeloze rekken van het leven. Nog maar een nieuwe knie of heup, gewoon, omdat het kan. Dat is ook waar wij ons met het initiatiefgroepje ‘Uit vrije wil’ sterk voor hebben willen maken: een waardig zelfgekozen levenseinde van ouderen met een voltooid leven (op 9 februari 2009 lanceerden vijftien prominente Nederlanders een manifest, het hieruit voortkomende burgerinitiatief leidde tot het wetsvoorstel ‘Toetsing levenseinde-begeleiding van ouderen op verzoek’, AV). Dat betekent helemaal niet dat we, hop, met z’n allen aan de pil van Drion willen. Sterker nog, ik ken mensen die binnen de nu geldige en wettelijke regels om euthanasie zouden kunnen vragen en het tóch niet doen. Het gaat om de optie, de mogelijkheid. Niemand weet wanneer een ander er werkelijk aan toe is om te zeggen: zo is het wel genoeg geweest. Toch?

En dan ga ik nu even mijn voicemail afuisteren. Ja... Dacht ik al. ’t Is Aatje. Hij is thuis.”