“Ik geloof dat ik nogal kan doorpraten.”

Hoe was het om terug te zijn op de vloer?
“Heel leuk. Een bevrijdende ervaring, omdat niks moet en alles mag. Tegelijkertijd ga je ook weer terug naar de toneelschool.”

Wanneer werd je door je tegenspeler verrast?
“Eigenlijk continu. Je weet nooit wat een ander gaat doen. Vooral iemand als Gijs (red. Scholten van Aschat) is er goed in de scène een verrassende kant op te sturen.”

Hoe ga je te werk tijdens een improvisatie?
“Ik probeer zo leeg mogelijk de vloer op te gaan. Een vooropgesteld plan werkt bijna nooit. Ik kijk naar mijn tegenspeler en reageer daarop.”

Wat is jouw talent bij het improviseren?
“Ik geloof dat ik nogal kan doorpraten.”

Wat is je valkuil bij het improviseren?
“Dat vooropgestelde plan. Het gaat erom je zintuigen zo open mogelijk te hebben, zodat je kan oppikken wat de ander aangeeft. In dat opzicht is het net als bij jazzmusici, denk ik. Je moet naar elkaar luisteren, de riedel overnemen en daar je eigen klank aan toevoegen, zodat de ander weer kan overnemen. Je speelt met elkaar, nooit tegen elkaar.”

Wat is volgens jou essentieel voor een goede scène?
“Een goed conflict. Dat maakt of breekt de scène. Het mag ook niet te clichématig zijn. Dan wordt het vaak suf.”

Sommige opdrachten hebben meer informatie in zich en andere opdrachten zijn wat meer open. Wat vind je prettiger?
“Dat vind ik een moeilijke keuze. Ik zou niet kunnen kiezen. Het ligt helemaal aan de combinatie van acteurs en ook het soort publiek dat er zit, hoe het uitpakt.”

Als je zou moeten kiezen, een avondje improviseren of een avondje spelen met script, wat kies je dan? En waarom?
“Ik vind het allebei even leuk. Daarbij zit in het script ook altijd een element van improvisatie en omgekeerd zit er in een improvisatie altijd een harde dramaturgie. Als je opkomt en je tegenspeler schiet je meteen dood, dan is de scène voorbij. Dat betekent dat je toch zoekt naar dramaturgie, zodat de scène doorloopt.”