'Fictie – het doen alsof – is niet iets leuks voor in de kunst, maar is onmisbaar: het is de crux van ons denken en voelen als mens.'

Als klein, zesjarig meisje had ik in de eerste maanden van groep drie grote moeite met leren lezen. In het Belgische basisonderwijs leerden we dat destijd door middel van losse woordjes uit een sigarendoosje. Dat leerproces was een enorme bron van frustratie. Het voelde als een combi van hinkstapsprong en hordelopen, waarbij ik tussen elke horde weer tegen de vlakte sloeg. Toen ik het eenmaal onder knie had, ging ik echter in vliegende volle vaart, als een soort razende Roeland door de lokale bibliotheek. Het is een beetje zoals fietsen zonder zijwieltjes: plotseling vind je je evenwicht, zonder dat je weet hoe dat komt. Ik was niet te stoppen noch te stuiten. Het lezen van fictie werd een tweede manier van zijn. Romans, novelles, verhalen, mythes en legendes – het lezen ervan werd een primaire levensbehoefte. Een manier om de geest aan de gang te houden. Brandstof voor het denken.

Ondanks die passie voor lezen heb ik tot aan het einde van mijn studietijd gedacht dat lezen en fictie – de verbeelding, het inleving en de fantasie die daarbij hoort, aan de kant van de schrijver maar ook van de lezer – een vorm van escapisme is, ontkenning van de werkelijkheid.

Fictie was goed en weldadig, maar tegenovergesteld aan kennis, leren, wetenschap. Op de middelbare school had ik 8 uur wiskunde per week, 3 uur natuurkunde, 2 uur scheikunde en 2 uur beschrijvende meetkunde. Dát was kennis. Fictie was een verleidelijke wereld van betekenisvolle verzinselen die naast de tastbare werkelijkheid bestond.

Wiskunde als een vorm van fictie

Dat heb ik gedacht tot ik verliefd werd – zwaar platonisch, maar niet minder intens – op een in alle opzichten zeer knappe Italiaanse milieu-ingenieur die stamde uit een familie van exacte wetenschappers. Michele, want zo heette hij, had een stokpaardje. Tijdens bergwandelingen in Noorwegen waar wij studeerden, had hij het altijd weer over het feit dat wiskunde een parallel betekenissysteem was. Een ingenieuze constructie van het menselijk brein dat geen weergave was van de werkelijkheid, maar een constructie, een rationeel spel. Dat was een eye-opener. Wiskunde als een vorm van fictie.

Hoe dat stokpaardje van Michele eigenlijk een hele levensopvatting was, werd pas jaren later duidelijk. Toen Michele al lang uit het oog en het hart was verdwenen (en met een ander was getrouwd). Ik werkte toen al in de museumwereld en was geïnteresseerd in de band tussen beeldende kunst en esoterie, het occulte, ofwel de verborgen aspecten van de werkelijkheid. Via die omweg kwam ik terecht bij het werk van de 19e-eeuwse Duitse filosoof Hans Vaihinger. Hij werd bewonderd door volgelingen van het controversiële medium en occultist Madame Blavastky, maar was zelf geen zweefteef. Integendeel. Hij was theoloog en filosoof. Kantiaan. Ik raakte in de ban van zijn magnus opus, het vuistdikke Die Filosofie des Als Ob, de filosofie van het alsof, uit 1911. Geschreven toen hij geleidelijk aan blind werd.

Wat is de centrale gedachte in dit boek? Vaihinger beweert in essentie dat ficties – het doen alsof – noodzakelIjk zijn voor het leven. Fictie is niet alleen een instrument in de kunst en literatuur, maar het is essentieel voor het functioneren van het menselijke brein en voor het menselijk welbevinden. Vaihinger heeft het over nuttige ficties die gebruikswaarde hebben, of ons denken verder brengen. Wat nuttige ficties precies zijn, laten deze twee voorbeelden zien:

Een begrip als 'vrijheid' bestaat niet. Als mensen zijn wij gebonden, aan wetten en regels, maar ook aan onze lichamelijke beperkingen en de condities van het leven op aarde. Maar we hebben een fictie als vrijheid nodig voor het denken over de menselijke wil, het gerechtelijke systeem, moraal en onze rol in de wereld.

onderscheid ficties en hypotheses

Papieren geld is nog zo'n fictie. An sich heeft het geen waarde. Het is geen goud of zilver, maar gewoon papier. We hebben met elkaar afgesproken dat het wel waarde heeft. Zonder die afspraak, die fictie, zou de huidige economie niet kunnen bestaan.

Vaihinger maakt onderscheid tussen ficties en hypotheses. Het begrip hypothese kennen we uit de wetenschap. We nemen iets aan en proberen dan te bewijzen dat het daadwerkelijk zo is. Bijvoorbeeld: de aarde is rond. Of: de zwaartekracht bepaalt hoe onze lichamen zich door de ruimte bewegen. Die aanname proberen we vervolgens te bewijzen. Als we een hypothese niet kunnen bewijzen of als ze ontkracht wordt, heeft ze geen waarde meer. Hypotheses kun je testen, als ze niet kloppen dan zijn ze onhoudbaar en nutteloos. Dat is niet zo met ficties, ficties blijven hun betekenis behouden ook al kunnen we het waarheidsgehalte ervan niet bewijzen. Ze zijn methodes om vooruit te komen in het denken, stappen te zetten, verder te denken dan dat wat je onmiddellijk ziet of aanneemt.

Nog een voorbeeld, en daarmee komt Michele weer in beeld: het principe van de oneindigheid. Niemand kan bewijzen dat de oneindigheid bestaat en toch hebben we een begrip – de fictie – van de oneindigheid nodig om verder te komen in de wiskunde. Wiskundigen hebben deze fictie nodig om bepaalde vraagstukken op te lossen.

Zonder fictie geen denken, zonder fictie geen geluk

Een voorbeeld van een heel andere orde: een fictie die niet voorkomt in de wetenschap maar wel in vele geloofssystemen: het leven na de dood, het hiernamaals. Vaihinger zegt: als we met z'n allen geloven of doen alsof er zoiets is als het hiernamaals, dan ontlenen we daar troost aan, dan geeft dat ons leven perspectief. Het is niet van belang of het werkelijk zo is, feit is dat het ons leven in de positieve zin sturing geeft.

Als je Vaihingers' theorie over ficties aanneemt, dan ga je ook mee in het centrale vraagstuk van zijn boek over het alsof: is het denken in de eerste plaats wel uit op overeenstemming met de werkelijkheid? Of zoals Ger Groot het zegt: 'Staan, met andere woorden, onze ideeën wel in een één-op-één relatie met de wereld?'

Het antwoord op die vraag is nee. Volgens Vaihinger is de zoektocht naar dé objectieve waarheid nutteloos en zelfs onmogelijk. De hamvraag is niet: is het waar? Maar: wat is het praktische nut van het doen alsof iets waar is? Werkt het? Word je er slimmer of gelukkiger van? Dan is het goed.

Je zou kunnen zeggen: zo'n opvatting is gevaarlijk de dag van vandaag. In een wereld waarin we misleid worden door alternative facts van Trump and truth isn't truth van Trumps persoonlijke advocaat Rudi Giuliani, kunnen de ideeën van Vaihinger gevaarlijk klinken. Alsof er geen onderscheid is tussen feiten en verzinsels, tussen waarheid en lariekoek. Het grote verschil is dat Vaihinger het heeft over gemeenschappelijke ficties – afspraken die we met elkaar maken – zie het voorbeeld van geld. Trump en Giuliani hebben hun eigen persoonlijke ficties die ze proberen – uit machtwellust – op te leggen aan anderen. Dat is manipulatie, geen fictie.

Persoonlijk vond ik het altijd frustrerend dat er een groot verschil zit tussen de werkelijkheidsbeleving van alfa's (geesteswetenschappen) en beta's (exacte wetenschappen): wetenschap is waardevol en echt, kunst is fantasie en een hobby, volgens sommige mensen en ministers. Vaihinger zet dat op losse schroeven. Fictie – het doen alsof – is niet iets leuks voor in de kunst, maar is onmisbaar: het is de crux van ons denken en voelen als mens.

De grote bevrijding die Vaihinger voor mij bracht is dat ficties dus niks te maken hebben met irrationaliteit, wilde fantasie of woeste verbeelding, maar dat ze efficiënte instrumenten of methodes zijn die ons kennis of geluk brengen. Ficties zijn collectieve aannames of theorieën waarvan we eigenlijk weten dat ze niet honderd procent juist of correct zijn. Die ficties zijn echter niet misleidend. Ze kunnen mooi, suggestief, maar ook nuttig zijn. Waarom nuttig? Omdat ze ons helpen om te gaan met wat anders de onbeheersbare complexiteit van de wereld zou zijn. Zonder ficties worden we overmand door de ingewikkeldheid van de dingen.

Fictie is dus onvermijdelijk in de existentiële zin, het is de essentie van alle religieuze systemen, maar ook het basisprincipe van alle vormen van kennisverwerving in de humane wetenschappen en in de harde wetenschappen. Ficties zijn niet alleen toelaatbaar, maar essentieel. Fictie mág niet (als hobby), het móet. Zonder fictie geen denken, zonder fictie geen geluk.

brainwash