9 april
Clairy: Waar zijn we zonder de ander?
Tussen de bedrijven van het maken van twee afleveringen van 'Medialogica kort' door breng ik mijn zeven maanden oude katje naar de dierenarts voor een ingreep die ervoor moet zorgen dat hij geen nageslacht meer zal kunnen verwekken.
Mijn katje is mijn troost in deze lange dagen van sociale abstinentie. Hij stilt mijn huidhonger, want hij is de enige nog die mij mag aanraken en vice versa. Gelukkig is hij een vrijdoos en bovendien heel speels. Hij ziet in mij een soortgenoot en bejegent mij zoals hij een andere kat zou bejegenen: wrijft tegen mijn benen, geeft me kopjes, gaat tegen me aan liggen en likt me schoon.
Ik op mijn beurt moet oppassen dat ik hem niet als medemens ga zien, want ik betrap me erop dat ik zo nu en dan tegen hem begin te praten alsof hij zou begrijpen wat ik zeg. Zeker nu hij soms lijkt te antwoorden, met veelsoortige korte of langere miauwtjes. Mijn kat is ook nogal een kletskous.
Nieuwe normaal
Dat klinkt natuurlijk allemaal heel schattig, maar de waarheid is dat ik zo langzamerhand mijn vrienden danig begin te missen. Ik kijk echt uit naar het moment dat ik ze weer in de armen kan sluiten en tegen me aan kan drukken. Ik schrok dus nogal toen ik de premier dinsdag hoorde zeggen dat de ‘anderhalve meter-samenleving’ voorlopig het nieuwe normaal is.
Ik ben niet iemand van feesten en partijen en heb mijzelf altijd beschouwd als iemand die heel goed alleen kan zijn, maar hiervan raakte ik even behoorlijk in de war. Wie ben ik zonder mijn vrienden?
Behoefte aan een nest
Psycholoog Paul Verhaeghe schreef dat persoonlijke identiteit een sociale constructie is: het resultaat van een voortdurende interactie met de sociale omgeving, waarbij het zelfbeeld van de mens grotendeels een reflectie is van het beeld dat anderen van hem vormen. We hebben de ander nodig om te zijn wie we zijn en ‘waar de groepssamenhang wegvalt, wordt de identiteit zwakker.’ Dat belooft dus wat.
Het is duidelijk dat Ik het voorlopig met mijn katje zal moeten doen. Ergens begint een vaag gevoel van spijt de kop op te steken dat ik hem heb laten castreren. Ik vrees dat het niet lang meer zal duren voordat ik behoefte krijg aan een heel nest vol van die zacht snorrende, dubbelgepuntmutste, knipogende, zijdezachte, vadsige spring-in-‘t-veldjes. Nou ja, dat blijft natuurlijk toch behelpen.