'Gedachteloosheid is hetgeen dat onze massamaatschappij, onze moderne samenleving, het meest bedreigt, zei Hannah Arendt in de jaren zestig. Zij zag een samenleving opkomen die getekend werd door werk, door productie, door consumptie, door vertier en amusement. Streven naar gezondheid en rijkdom kwam centraal te staan, politiek kreeg een bescheidenere rol. Ze zag de opkomst van de gedachteloze, consumerende en producerende mens.
'Die analyse is dus al bijna zestig jaar oud, maar nog altijd actueel. Gedachteloosheid, zo stelde Arendt, is een vorm van ontmenselijking: het maakt van de mens een kuddedier. Filosofie onttrekt zich daaraan, door het denken centraal te stellen.
'Denken is zo belangrijk omdat het het individu de mogelijkheid geeft om goed van kwaad te onderscheiden, mooi van lelijk. Dat vermogen heeft iedereen, maar je moet het onderhouden, dat is heel wezenlijk. Doe je dat niet, dan reduceer je jezelf tot dat dier.
'Filosofie lijkt misschien heel verheven, maar het is eigenlijk de meest anti-elitaire bezigheid die er is. Het enige dat je er voor nodig hebt, is je eigen verstand. Neem niet alles voor waar aan, probeer tegen je eigen opvattingen in te denken en je oordelen tegen het licht te houden. Iedereen kan dat, en niemand kan het je ontnemen.'