Soms komen Nederlandse militairen die op uitzending gaan om de mensenrechten te beschermen, terug met ernstige PTSS. Hierdoor functioneren ze niet meer goed in de samenleving en verliezen ze de grip op hun leven. In deze tweedelige special besteedt HUMAN aandacht aan de mentale gezondheid van onze vredestroepen. Dit is deel 2. Afghanistan.

11 september 2001, een dag die in het geheugen gegrift staat van veel Nederlanders. Terroristen vliegen in op de twee hoogste gebouwen van New York, de Twin Towers, en bijna drieduizend mensen komen om het leven. De toenmalig Amerikaans president George Bush kondigt de ‘oorlog tegen terrorisme’ aan en zo start een zware, twintig jaar durende strijd. 

Het brein achter de aanslag in New York is Osama Bin Laden. Hij kreeg volgens Amerika hulp van de Taliban in Afghanistan en daarom werden tienduizenden Amerikaanse soldaten naar het land gestuurd. De oorlog richt zich specifiek op doelen van Al Qaida en de Taliban. NAVO-landen besluiten Amerika te helpen en Nederland stuurt vliegtuigen en enkele honderden militairen naar het land, met als doel politieke stabiliteit en veiligheid te creëren en de politie en het leger in het land te trainen.  

Waarom nemen klachten toe?

In april 2021 kondigt de Amerikaanse regering aan dat zij na twintig jaar oorlogvoering haar troepen terugtrekt uit Afghanistan. Ook Nederlandse militairen verlaten het land. Korte tijd na het vertrek van de westerse troepen, hebben de Taliban de macht over het land gegrepen en veroveren steeds meer gebieden. Bij thuiskomst bestormen de media de militairen met vragen als: Heeft de oorlog überhaupt zin gehad? EenVandaag meldt dat de missie naar Afghanistan heeft gezorgd voor het hoogste aantal PTSS’ers in de geschiedenis van de krijgsmacht en uit recente cijfers van Defensie blijkt dat maar liefst vijftig procent van de militairen niet tevreden is over de nazorg.  

En dat is gek. Want had Defensie na de missie in Srebrenica niet alles op alles gezet om juist die nazorg te verbeteren, zoals hoofdkrijgsmachtraadsman Erwin Kamp beweerde in het eerste deel van dit dossier. Hoe kan het dan dat mentale klachten nog steeds toenemen? Afghanistan-veteraan Kim Oosterveen en geestelijk verzorger Gösta Huijs vertellen.  

De missie door de ogen van militair verpleegkundige Kim Oosterveen

Kim Oosterveen was militairverpleegkundige bij Defensie en is tweemaal uitgezonden naar Afghanistan. Ze zegde haar baan als militair op om vijf jaar bij Artsen zonder Grenzen te werken en is momenteel ambulanceverpleegkundige bij UMCG Ambulancezorg. Hoe heeft zij de uitzending ervaren en waarom zijn volgens haar zoveel militairen teruggekomen van de missie met psychische klachten?  

“Mijn hart ligt bij humanitair werk. Ik wil echt iets kunnen betekenen voor iemand. Van kleins af aan zit dat al in mij. Uit de beroepskeuzetest op de havo bleek dat ik geschikt ben voor uniformberoepen en spanning, sensatie en avontuur leken mij ook wel wat. Zo ben ik op mijn zeventiende bij Defensie terechtgekomen. Ik ben intern opgeleid tot verpleegkundige en op mijn 22ste ben ik voor het eerst uitgezonden naar Afghanistan. Toen dacht ik nog dat ik als militairverpleegkundige iedereen kon helpen. 

“Ik kan me nog goed herinneren dat ik samen met mijn team de poort van ons kamp uitreed. Collega’s waren getroffen door een IED, een bermbom. Aangekomen op locatie begon ik gelijk met reanimeren en in mijn ooghoek zag ik dat een andere collega gewond was aan zijn oog. Toen ik verder keek, zag ik kinderen liggen, ook getroffen door de bom. Ik moest mijn collega helpen, dat was mijn taak. Dus ik concentreerde me op mijn werk, deed oogkleppen op en zette de gedachten over de kinderen uit.  

Ik weet nog dat ze daar lagen, maar zou me geen beeld meer voor ogen kunnen halen. Ondertussen wachtte de chauffeur van onze pantserwagen op ons en keek de hele tijd naar alle lichamen die op de grond lagen. Zo’n beeld is lastig om te verwerken.” 

Geen humanitaire werkwijze

“Defensie werkt met het motto: Life, Limb, Sightsaving. Dat houdt in dat ik als verpleegkundige alleen mocht ingrijpen als er bij collega’s ledematen misten of als ogen bijvoorbeeld kwijt zijn. Als militair moest ik mij aan de regels houden en naar de commandant luisteren, terwijl ik als verpleegkundige graag had willen ingrijpen. Op zulke momenten voelde ik mij machteloos. 

Deze werkwijze spreekt mij niet aan. Ik vond het werk dat ik uitvoerde niet humanitair genoeg en het ministerie heeft natuurlijk een achterliggend politiek doel. Daarom ben ik in 2013 bij Artsen zonder Grenzen aan de slag gegaan, waar ik wel iedereen, die op mijn pad kwam, mocht helpen. Anders dan bij Defensie werd hier geen onderscheid gemaakt. Het maakte niet uit wat voor huidskleur of religie de patiënt had of uit welk kamp hij of zij kwam. Ik zette gewoon alles op alles om een persoon in nood te helpen. Dat is ook waarom ik verpleegkundige ben geworden.” 

Gebrek aan nazorg 

“Toen ik voor het eerst werd uitgezonden was ik, zoals veel andere militairen, nog erg jong. Ik ging gewoon op missie en stond niet stil bij de gevolgen. Voorafgaand aan de uitzending werd een bijeenkomst gehouden door een geestelijk verzorger. Een aardige man, die ervoor openstond om je te helpen. Hij stelde vragen als: Wat als je tijdens een missie overlijdt? Is er iets na de dood? Maar tijdens en na de missie waren de geestelijk verzorgers, maatschappelijk werkers en psychologen uit beeld. 

“Voor mijn gevoel had Defensie meer nazorg kunnen faciliteren. Zo hadden geestelijk verzorgers mensen regelmatiger kunnen opzoeken, waarvan zij dachten dat ze extra hulp konden gebruiken. Als je geestelijke hulp nodig had, moest je hier echt zelf om vragen en die stap is best groot door de heersende machocultuur binnen Defensie. Je zegt niet snel dat je last hebt van het schietincident van de vorige dag. Je gaat gewoon door en denkt er niet meer over na.  

"Als geestelijk verzorgers actiever militairen benaderen, hoeven zij zelf de drempel niet over om hulp te vragen. Ik denk dat militairen hier baat bij hebben, want bij thuiskomst kom je er pas achter hoe een missie doorwerkt en of je makkelijk gebeurtenissen kunt verwerken. Ik denk dat een bepaalde mate van machocultuur nodig is om missies tot een einde te kunnen brengen, maar je moet als militair wel jezelf kunnen blijven.”

De missie door de ogen van geestelijk verzorger Gösta Huijs

Gösta Huijs is in 2010 uitgezonden als militair naar Afghanistan, maar koos bij thuiskomst voor een carrièreswitch. Door wat hij gezien en meegemaakt heeft tijdens de missie, wilde hij geen militair meer zijn. Momenteel werkt hij als humanistisch geestelijk verzorger bij Defensie. Waarom zijn zoveel militairen teruggekomen van de missie met psychische klachten en heeft Defensie voldoende aandacht besteed aan geestelijke zorg? 

“Het heroïsche sprak mij als kind al aan. Een kind is natuurlijk heel idealistisch en het heldenverhaal is al zo oud als Troje. Voordat ik militair werd, heb ik filosofie gestudeerd in Amsterdam. Eerlijk gezegd was ik mijn heldendroom vergeten, totdat ik werk moest vinden in het filosofisch vakgebied. Dat bleek erg lastig, dus besloot ik aan te kloppen bij de Koninklijke Militaire Academie. Ik ben in 2007 militair geworden en in 2010 uitgezonden naar Afghanistan als hoofdinlichtingendienst.” 

“Al snel werd mij duidelijk dat we alleen maar voor ellende zorgden en dat het heldenverhaal één grote leugen was. Mij werd verteld dat we in Afghanistan zaten voor een opbouwmissie en dat we de bevolking kwamen helpen, maar aangekomen bleek het een vechtmissie te zijn. Je kunt pas beginnen met opbouwen wanneer het vechten over is. Pas dan kun je een betrouwbare overheid en instituties opbouwen in een land. Het land is natuurlijk niet opgebouwd door die ene school die wij daar hebben neergezet. 

“De media, de overheid en Defensie vertellen het tegenovergestelde van wat wij in werkelijkheid deden. Defensie schetst een perfect plaatje, waarin je als militair een held kunt zijn, iets voor de samenleving kan betekenen en daarbij jezelf kunt ontwikkelen. Het heldenverhaal wordt doorgegeven om het idee te creëren dat wij oorlog voeren voor het eigenbelang van het volk.” 

Ordinair oorlog voeren

“In Afghanistan zag ik wrede wraakacties, ook vanuit onze kant. We deden alles om anderen in de pan te hakken. Dat noem ik gewoon ordinair oorlog voeren. Met zware wapens, door de lucht ondersteund met F16’s, reden wij de poort uit. We kwamen geen vrede brengen, maar maakten kinderen ouderloos. Jonge collega’s geloven nog steeds dat we als militairen vrede komen brengen in oorlogsgebieden. Dat dacht ik vroeger ook, als militair wil je namelijk alleen maar goed doen. Maar de oorlogspolitiek is zo verborgen. Na wat ik gezien heb geloof ik niet meer in democratie, gelijkheid of in gelijke kansen voor iedereen. 

“Toen ik terugkwam uit Afghanistan wilde ik geen militair meer zijn. Schuld en schaamte speelden op. In mijn ogen was de missie zinloos en hebben we niets bereikt. Dit vond ik erg lastig om te accepteren. Ik had moeite om over de nutteloosheid van de missie te praten en kon herinneringen lastig verwerken. Je neemt als militair deel aan alle poeha. Je moet tijdens de uitzending een nieuwe realiteit en persoonlijkheid aannemen. Het ‘wij’- versus ‘zij’-gevoel wordt gekweekt.” 

Herinneringen bespreekbaar maken

“In 2010 was geestelijke hulp nog niet duidelijk zichtbaar binnen Defensie. Daarom heb ik de stap gezet om hulp te zoeken en ben met een geestelijk verzorger gaan praten. Hij vroeg of zijn functie als geestelijk verzorger niet iets voor mij zou zijn. Zodoende ben ik nu raadsman en help ik andere militairen met hun zingevings- en verwerkingsproces. Dit is erg belangrijk. Mentale klachten ontstaan namelijk wanneer je vervelende herinneringen niet bespreekbaar maakt. 

“Het zit in de cultuur van Defensie dat een militair tegen problemen moet kunnen. Heb je als militair geestelijke hulp nodig, dan ben je een slechte militair, is de gedachte. Zodra je het kantoor van een geestelijk verzorger, maatschappelijk werker of psycholoog binnenstapt, ziet iedereen dat het niet goed met je gaat. Daarnaast worden individuele problemen lastig begrepen; als jij problemen hebt, hebben we dan allemaal problemen? Maar militairen blijven ook gewoon mensen. Daarom is het belangrijk dat iemand objectief naar de militair luistert, zonder consequenties. En om deze hulp te kunnen bieden, moet een geestelijk verzorger betrokken zijn bij de troepen en een vertrouwensband opbouwen.” 

Verbeterde nazorg

“Defensie besteedt momenteel gelukkig meer aandacht aan het welzijn en de nazorg van militairen. Zo hebben we nu een gezondheidschecklist die elke militair voor, tijdens en na de uitzending moet invullen. Ook wordt geestelijke verzorging beter opgenomen in de nazorg. In de maatschappij is meer aandacht voor mentale gezondheid, waardoor het meer geaccepteerd is om over gevoelens te praten. Ook militairen spreken hier meer over en daarom weten we nu dat dat geestelijke verzorging invloed kan hebben op het welzijn van militairen. Daarnaast heeft de maatschappij meer begrip voor militairen en ik merk dat militairen daardoor in het openbaar over ervaringen durven te spreken. Het verwerkingsproces kan zo starten en dat is een goede ontwikkeling.”

Het Nocebo-effect

Maar als de geestelijke zorg binnen Defensie tegenwoordig beter geregeld is, waarom blijven de cijfers dan stijgen? Volgens Gösta zou sprake kunnen zijn van een zogeheten nocebo-effect: doordat er meer aandacht is voor de mentale gezondheid, praten militairen hier meer over en stijgen de cijfers. Toch heeft Gösta een kanttekening bij de verbeterde zorg: “Defensie hanteert een vinkjescultuur. Aan de hand van de gezondheidschecklisten kun je weliswaar stellen dat er meer aandacht is voor het welzijn van militairen, maar dat wil niet zeggen dat klachten die later opspelen er ineens niet meer zijn. 

"Toch vind ik dat in ieder geval de geestelijk verzorgers voldoende aandacht besteden aan het geestelijk welzijn van militairen. Mijn doel als raadsman is niet om militairen weerbaarder te maken, of om hen klaar te stomen voor een volgende missie. Mijn doel is juist om ondersteuning te bieden zonder doel en gewoon een luisterend oor te zijn. Ik dien als een boei om mensen op te vangen in een lastige tijd, maar die boei moet ook weer losgelaten worden wanneer je zelf weer kunt zwemmen. Het is voorafgaand aan een missie niet vast te stellen wie hulp nodig heeft en wie niet. Daarom zijn wij, geestelijk verzorgers, er voor iedereen. Vooral na de missie.” 

Incubatietijd 

Erwin Kamp is hoofdkrijgsmachtraadsman bij Defensie en stelt dat de geestelijke en sociaalpsychologische hulpverlening binnen Defensie de afgelopen jaren flink is verbeterd en dat de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ) ruimschoots aandacht besteed aan mentaal welzijn.  

“De Rules of Engagement waren tijdens de Afghanistanmissie steviger ten opzichte van de uitzending naar Joegoslavië. Met die rules bedoel ik: Waar ligt de handelingsbevoegdheid van een militair om in te grijpen? In Afghanistan mochten militairen in overleg met de commandant meer geweld gebruiken, zich verzetten tegen de vijand en zo nodig tegenstand bieden. De militair kon regie nemen over het eigen leven en dat is een positieve verbetering.” 

Toch snapt Kamp waar het hoge klachtenpercentage onder Afghanistan-veteranen vandaan komt. “De gemiddelde tijd voordat militairen mentale klachten zoals PTSS ervaren, de zogeheten incubatietijd, is ongeveer acht tot negen jaar, kortom een proces dat jaren duurt. Tussen 2006 en 2010 zijn veel militairen uitgezonden naar Afghanistan, dus het is logisch dat klachten nu pas worden aangegeven. Slechts vier tot vijf procent van de militairen houdt de klachten ook op lange termijn.”  

Verborgen vechtmissie

Daarnaast heeft de vorming van mentale klachten te maken met het type missie en de mate van erkenning en waardering van de veteranen, volgens Kamp. “Militairen moesten halsoverkop naar Afghanistan en werden geconfronteerd met geweld. Het kabinet zei dat de militairen op opbouwmissie gingen, maar het bleek een vechtmissie. De politiek heeft andere verwachtingen geschapen voor de missie. De Amerikaanse president Joe Biden heeft zelfs recent na het verlaten van Afghanistan gezegd dat de uitzending nooit een opbouwmissie is geweest.” 

Kamp denkt dat de vechtmissie verborgen gehouden werd door de regering, om zo voor elkaar te krijgen dat het parlement zou instemmen met het plan om militairen naar Afghanistan te sturen. “Militairen gingen met een bepaalde perceptie de uitzending in en deze instelling is ook bepalend voor het mentale welzijn bij thuiskomst. Als deze verwachting achteraf niet waar blijkt te zijn, voelt dit als verraad. Militairen zijn gevoelig voor erkenning, waardering en steun van de bevolking en de regering. Bij de bevolking stond de vraag centraal: Heeft de uitzending wel zin gehad? Voor een getraumatiseerde militair is het moeilijk om hierover te praten.” 

Humanistisch geestelijk verzorger Bart Hetebrij, die werd uitgezonden naar voormalig Joegoslavië ten tijde van de oorlog daar, stelt dat wij als samenleving ook een positieve bijdrage kunnen leveren aan het mentale welzijn van militairen: “Ga in gesprek met militairen vanuit belangstelling en zonder vooroordeel. Op die manier kunnen zij hun verhaal vertellen en voelen ze erkenning. Op die manier start het verwerkingsproces en oefen je als burger een grote invloed uit op het mentale welzijn van onze krijgsmacht. Dan is onze missie pas echt geslaagd.” 

Lees ook deel 1

Dit was deel 2 van een tweeluik over het geestelijk welzijn van onze vredestroepen. Lees hier deel 1, over Srebrenica.

Meer over dit thema