Het is niet zijn bedoeling om de perfecte foto te maken. Liever wil activist Daniel Jack Lyons fotografie gebruiken om LHBT-minderheden een stem te geven. Zijn serie Who Can Tell is te zien op het Mag Het Licht Aan festival. Een interview voor iedereen die daar niet bij kan zijn.

Waarom ben je fotograaf geworden?
‘Ik begon al met foto’s maken op een hele jonge leeftijd. Het is iets wat ik heb gedaan zo lang ik me herinner. Toen ik de kunstacademie deed maakte ik veel kunst, maar er miste voor mij altijd iets. Toen gebeurden er twee dingen: ik kwam uit de kast als homo en voelde me voor het eerst comfortabel in mijn eigen huid. Ik vond een gemeenschap die van mij hield en me steunde om wie ik was. Dat had ik nooit gehad.

Daarnaast werd George Bush president en werden de 9/11 aanslagen gepleegd, waardoor ik meer politiek geëngageerd werd in mijn kunst. Dus ging ik sociologie studeren en werd een radicale en uitgesproken LHBT-activist. Omdat ik geen studiebeurs meer kreeg moest ik twee baantjes nemen, maar ik zou het niet anders hebben gewild. Ik ging anders naar mijn fotografie en kunst kijken: fotografie kon vastleggen en aanvullen wat me bezighield als activist.’

Waarom de focus op minderheden?
‘Na de universiteit deed ik mee aan een vrijwilligersprogramma genaamd The Peace Corps en verhuisde ik naar Mozambique. De eerste twee jaar woonde ik in een landelijk gebied op een eiland voor de zuidkust van het land. Ik zette daar een kliniek op voor aidspatiënten, want die was er nog niet. Het project was succesvol en ik werd door een andere organisatie gevraagd om hetzelfde te doen. Ik ben uiteindelijk vier jaar gebleven. In die jaren is de camera nooit ver bij me vandaan geweest. Ik bleef foto’s maken, al was de focus van mijn werk niet het fotograferen zelf, maar het vinden van manieren om hiv-patiënten te helpen. Voor mij gaat fotografie niet om het creëren van het perfecte beeld. Ook al streef ik daar wel naar, het doel is om minderheden die zich niet mogen uiten een stem te geven.’

Je gebruikt in veel projecten de Photovoice methode. Kun je vertellen hoe dat werkt?
‘Als onderzoeker specialiseer ik me in een methodologie waar fotografie een onderdeel van is, genaamd Photovoice. Er wordt een groep van acht tot tien mensen geselecteerd, die een spectrum van mensen met een bepaald probleem representeert. Dit kan aids zijn, of ebola, onderdrukking, etc. Met die groep hebben we eerst een gesprek over het probleem en na lange discussie schrijven we kernwoorden op een bord. Daarna veranderen de deelnemers de kernwoorden in vragen, en krijgen ze camera’s om in hun leven deze vragen te beantwoorden door middel van foto’s. Dan interview ik elke deelnemer over hun foto’s en hun antwoorden op de vragen. Vervolgens delen ze deze met de groep, die dan weer met nieuwe vragen komt. Dit proces herhaalt zich een paar keer. Aan het einde van de rit heeft een groep alles wat nodig is om een beweging te beginnen. Ze hebben foto’s en verhalen om een pleidooi mee te houden. Aan het eind van een project vindt dan ook meestal een discussie plaats waarin we vragen wie de foto’s moet zien en hoe dat moet gebeuren. We stellen de foto’s tentoon en betrekken beleidsmakers erbij. Zo is de collectie een manier van actievoeren.’

Hoe is de ‘Who can tell’ serie ontstaan?
‘Ik had voor Hivos een Photovoice project gedaan over de ervaringen van tien LHBT mensen in tien verschillende landen. We kwamen bijeen voor de African Same-Sex Sexualities and Gender Diversity Conference in Nairobi, voor een discussie over het project en om de resultaten te presenteren. Er ontstond er een discussie over de rol van fotografie in de projecten. In veel Afrikaanse landen worden vermeende LHBT mensen namelijk met naam en foto in de krant gezet om anderen te waarschuwen. Herkenbaar op de foto gaan is voor veel van deze mensen dus erg gevaarlijk. Hoewel het op de conferentie allemaal activisten waren en zij er graag voor uit willen komen wie ze zijn, maken de omstandigheden in hun land dat onmogelijk.

Dus bedachten we een project waarin deze mensen zelf konden bepalen hoeveel ze van hun identiteit lieten zien. Tijdens de conferentie mocht iedereen die mee wilde doen langskomen en zelf bepalen hoe hij of zij op de foto ging. Sommige mensen wilden hun gezicht niet laten zien, of hun lichaam. Eén iemand wilde zelfs alleen haar voeten laten zien, omdat dat het enige was wat niemand zou herkennen. Soms wordt er meer gezegd door wat er wordt verzwegen. Dit was zo’n situatie: de foto’s zeggen meer door wat ze níet laten zien.’

Welk verhaal zal je altijd bijblijven?
‘Dat zijn er heel veel! Ik herinner me op dit moment iemand uit een project in Nepal. Ik fotografeerde vrouwen die net een kind hadden gekregen. Het idee was om meer bewustzijn te creëren over de noodzaak van goede hulpmiddelen tijdens een bevalling. Veel baby’s worden thuis geboren, waardoor er een hoog percentage kindersterfte en moedersterfte is. Ik was in een van de nieuwe ziekenhuizen om met dokters te praten over een kliniek op het platteland. Toen kwam er een tachtigjarige man binnen voor wie iedereen veel respect had. Hij vertelde dat zijn zus was overleden tijdens haar bevalling. De man was ervan geschrokken dat er zo veel vrouwen, net als zijn zus, overleden door een tekort aan hulpmiddelen. Dus had hij zijn land geschonken aan de overheid. De man kwam uit een familie met veel land, dat veel voor hem kunnen betekenen: het had hem geld of eten kunnen opleveren. Maar hij had een ander plan: hij wilde dat de overheid er een kraamkliniek zou bouwen. Ik herkende een activist in hem en zal zijn verhaal nooit vergeten. Activisme is een vuur dat in veel mensen brandt. Het is bijzonder om dat in alle uithoeken van de wereld te vinden.’