Nog altijd tekent het de levens van moeders en hun kinderen: gedwongen afstand doen. Tot ver in de 20ste eeuw was het in Nederland een schande als ongetrouwde vrouwen in verwachting raakten. Onder druk moesten zij vanaf de jaren 50, toen adoptie legaal werd, hun baby afstaan. Want, was de gedachte, dat is beter voor zowel moeder als kind.
Baby's werden vaak onmiddellijk na de geboorte bij hun moeders weggehaald, en sommige vrouwen werden tijdens de bevalling geblinddoekt, zodat moeder en kind zich niet aan elkaar zouden hechten.
Naar schatting stonden 13.000 moeders zo'n 15.000 kinderen af. Dat gebeurde vanaf het moment van invoering van de adoptiewet (1956) tot aan de legalisering van abortus (1984). Voor velen van hen voelde het alsof ze geen keuze hadden. Kinderen voelen zich ongewenst, terwijl getraumatiseerde moeders soms een leven lang op zoek blijven naar hun kind. Het zorgde voor blijvende schaamte en verdriet bij moeder en kind.
Deze zwarte bladzijde in de Nederlandse geschiedenis is mensen tot op heden vrij onbekend. Onlangs stelde het ministerie van Justitie en Veiligheid een onderzoek in om te achterhalen wat er precies gebeurd is, en of betrokken organisaties iets te verwijten valt. Kinderen die zijn afgestaan onderzoeken momenteel of zij de staat kunnen aanklagen. En gesterkt door de verhalen van andere afstandsmoeders vertellen langzamerhand steeds meer vrouwen hun verhaal. Toch blijven het schuldgevoel en de schaamte veruit het grootste deel van deze groep in de weg staan.
Hoe is het mogelijk dat dit in Nederland zo recent en op zulke grote schaal is gebeurd? En hoe verwerk je een trauma dat van generatie op generatie wordt doorgegeven?