Waar kansenongelijkheid in het Randstedelijke onderwijs inmiddels de volle aandacht heeft gekregen, dreigt de rest van Nederland wederom achter het net te vissen. Dat zegt onderwijssocioloog Paul Jungbluth, verbonden aan de Universiteit Maastricht. "Voor achterstandsleerlingen in grote steden is vier tot vijf keer meer budget dan voor kansarme leerlingen daarbuiten."

Kansenongelijkheid in het onderwijs zal nooit definitief verdwijnen en het zal ook nooit ophouden, weet Jungbluth. Maar we kunnen onderwijs wel zó inrichten dat elke leerling leert wat past bij zijn of haar talent. Volgens Jungbluth zouden we dat niet moeten laten afhangen van betrokken juffen en meesters, hoe onsympathiek dat ook mag klinken. Want als je begrijpt hoe de ongelijkheid tot stand komt, zal je hun rol flink moeten bijstellen.

Dat er zoveel aandacht voor het thema kansenongelijkheid is, vindt hij alleen maar geweldig. Maar volgens Jungbluth moeten we tegelijkertijd oppassen dat we niet voorbijschieten aan de kern van het probleem: "Al decennialang zijn hele schoolteams en afzonderlijke leerkrachten ontzettend betrokken bij deze thematiek, met allemaal stuk voor stuk een mooi verhaal. Maar de werkelijkheid is dat bepaalde kinderen in de kernvakken sinds jaar en dag slechter onderwijs krijgen dan andere kinderen. En van de één wordt bovendien minder verwacht dan van een ander."

Waar komt dat volgens u door?

"Het gebrek aan professionalisering binnen het onderwijs in Nederland."

Paul Jungbluth (Vaals, 1949)

Jungbluth houdt zich al meer dan veertig jaar bezig met kansenongelijkheid in het onderwijs. Hij promoveerde in 1982 aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen op de achterstand van meisjes en de achterhaalde opvatting van docenten over wat meisjes dienden te leren.

Hij deed jarenlang onderzoek naar de onderwijskansen van basisschoolleerlingen met een achterstand. In de jaren negentig met name naar leerlingen met een migrantenafkomst, de laatste decennia naar segregatie bij witte achterstandsleerlingen in het Zuid-Limburgse onderwijs.

Dat moet u uitleggen.

"Laat ik het voorbeeld van de huisartsen geven. Een halve eeuw geleden mochten zij nog allemaal hun persoonlijke voorkeuren leidend laten zijn in de behandeling van patiënten. De een keek in de urine, de ander voelde aan je en weer een ander wilde graag een verhaal horen. Huisartsen zijn in de loop der jaren allemaal gedwongen om te kiezen voor een vrijwel gelijk recept bij gelijke klachten. Die hebben dus protocollen moeten leren uit een protocollenboek met bewezen effectieve remedies.

Wie nu bij huisarts x binnenkomt en zegt: 'Ik heb zo'n last van m'n oor,' krijgt in principe dezelfde behandeling als bij willekeurig welke andere collega in Nederland. Alles wat typisch is aan mij met mijn zere oor, is meestal juist een verstorende factor die de huisarts min of meer moet uitsluiten via zulke protocollen. Daarin staat: als dit niet werkt, doe dan dat. Dat heet professionalisering."

Die protocollen ontbreken bij onze juffen en meesters?

"Meestal wel. Leerkrachten vinden een dergelijke professionalisering ontstellend onsympathiek, want de leerkracht zelf komt dan minder aan bod. Die werkt juist op zijn of haar gevoel, vindt die leerling leuk of spannend of stoort zich juist aan hem of haar. Het zou eigenlijk zo moeten zijn dat al die leerkrachten in vergelijkbare gevallen het best denkbare doen. En niet: mijn ervaring is dat dit soort leerlingen altijd zus en zo.

Toch is dat precies wat leerkrachten verstaan onder hun autonomie. Dan zeggen ze: 'Laat mij dat maar beslissen, laat dat maar aan de werker in het veld.' Maar als jij een oogoperatie ondergaat dan wil jij niet naar een arts die op eigen inzicht doet wat naar zijn ervaring altijd wel het beste is. Nee, hij of zij zou juist moeten handelen op basis van een protocol waarover overeenstemming heerst onder zijn vakgenoten."

Tekst gaat door onder de foto

Dat gebrek aan overeenstemming, waar komt dat door volgens u?

"Wij kennen de leerkracht een autonomie toe die niet hoort bij wat een leerkracht zou moeten doen. Die zou zich niet voor elke individuele leerling als een soort psychiater moeten opstellen en ook niet voor elke klas of zelfs voor elke individuele leerling een vrijwel nieuw leerplan moeten bedenken. Het is interessant dat het onderwijs één van de weinige vakgebieden is waarin de autonomie van een leerkracht wordt opgevat zoals bij een kunstenaar. Die kan namelijk zeggen: 'Ik maak dit zo en zo en leg daar op deze manier die en die boodschap in.'

Terwijl het bij de meeste beroepen zo is dat je in de eerste plaats maar eens moet proberen te imiteren wat je best werkende collega doet. Met name in het basisonderwijs klampt men zich bovendien vaak vast aan het idee dat lesgeven een leerkracht moet 'liggen', dat het een soort aangeboren aanleg is.

Daarnaast is het ook nog eens zo dat veel schoolteams menen te moeten kijken of bepaalde leerdoelen wel passen bij wat ze voor de rest denken te doen. Eigenlijk wil je een kind niet afhankelijk maken van dat toevallige oordeel dat zich in dat ene team in de afgelopen  jaren heeft gevormd. Gevolg is nu dat je grote verschillen vindt tussen wat basisscholen leveren. Op basisscholen heersen allerlei discutabele ideeën van het type hoofd-hart-handen: wat de leerling intellectueel moet beheersen, wat voor type persoon hij of zij moet worden en welke vaardigheden hij of zij in huis moet hebben."

Wat is daar mis mee?

"Basisscholen lijken een eindeloze horizon aan doelstellingen te kiezen: ze hebben allerlei pretenties die meestal los staan van het feitelijk bereikte resultaat. Dus dat Nederland in vergelijking met omringende landen relatief veel fietsendieven kent, is volgens scholen niet het gevolg van iets wat daar wordt geleerd of juist niet wordt geleerd. En dat inmiddels bijna een kwart van de vijftienjarigen zo slecht in lezen is, dat ze het risico lopen laaggeletterd het onderwijs te verlaten, dat valt volgens hen ook weer niet te wijten aan de school, in ieder geval niet aan hun eigen school. Dat is toch gek, die ontbrekende link tussen pretenties en bereikt effect."

Tekst gaat door onder de banner

De serie Klassen speelt zich af in Amsterdam-Noord, een soort mini-samenleving waar alles en iedereen door elkaar leeft. De makers hoopten daarmee dat die plek ook staat voor de problematiek op plekken als Oost-Groningen en Zuid-Limburg. Hoe ziet u dit?

"Er zijn wel degelijk verschillen, maar veel is ook identiek. De gemiddelde Amsterdammer zal bijvoorbeeld op een podium makkelijker een microfoon grijpen dan iemand uit Twente of Oost-Groningen. Daar zul je meer bescheidenheid en terughoudendheid aantreffen bij kansarme groepen. Tegelijkertijd zul je in bijvoorbeeld Amsterdam-Zuidoost relatief meer kinderen vinden die niet in een volledig gezin wonen dan in Twente. En in Heerlen vind je veel een-ouder-gezinnen die in armoede leven en ondanks dat ze geen migrant zijn geen ABN spreken. De vraag is of je je door al die verschillen moet laten leiden of dat je de blik gericht moet houden op dreigende leerachterstanden en wat je daaraan effectief kunt doen. Dat maakt Heerlen dan weer vergelijkbaar met Amsterdam."

Hoe vertaalt zich dat naar geldstromen en subsidieregelingen?

"Ook daar vind je enorme verschillen. In de Randstad komt veel meer geld bij kansarme leerlingen, althans bij hun scholen, terecht dan daarbuiten, daar komt het op neer. Grote gemeenten in het Westen krijgen via de bestaande subsidieregeling een veel ruimer budget, waarmee ze hun scholen nog weer extra kunnen subsidiëren.

Dat leidt ertoe dat leerlingen in de grote steden die tot achterstandsleerling worden gekwalificeerd, tot wel acht keer zoveel budget krijgen als leerlingen met diezelfde achtergrond buiten de grote steden. Zodra je iets aan die regeling wilt doen, komen de grote steden natuurlijk in opstand. Die grijpen eerder de microfoon, zeg maar."

Tekst gaat door onder de foto

Wat is volgens u de kern van het probleem in Nederland?

"Kansenongelijkheid vind je overal in de wereld. De vraag is of in Nederland onder het motto 'we moeten het wel leuk houden op school' sommige scholen afzien van delen met breuken, omdat een groot deel van hun publiek dat niet zo goed kan. Dat er dus een segregatie-effect is, wat Klassen ook laat zien, waar kansrijke kinderen bij kansrijke kinderen terecht komen en waar kansarme kinderen overblijven, dat is één. Maar hoe reageren scholen op zulke publieksverschillen? Wel, het leerplan van de school past zich aan aan het gemiddelde type leerling. Weliswaar meestal onbedoeld en ongewild, maar het gebeurt nog steeds. Het lijkt op de officiële klasse-indeling van scholen van begin vorige eeuw, die je nu nog herkent bij de spoorwegen met hun eerste- en tweedeklas kaartjes.

Nederlandse scholen hebben een enorme ruimte om die leerplannen zelf in te vullen en ze te herverdelen over de leerlingen. Naast die verschillen tussen scholen, ontstaan er ook binnen scholen verschillen, onder het motto 'individuele differentiatie.' Niet alleen in hoe je omgaat met leerling x, maar ook wanneer je bij leerling x hoera roept en wanneer bij leerling y.  Als je een school hebt met allemaal succesvolle leerlingen, die van huis uit gestimuleerd worden en die daar ook nog eens op school om beloond worden, dan wordt het erg verleidelijk voor zo'n school om steeds hoger te klimmen met dat leerplan. En dan wordt het uiteindelijk: moet je eens kijken, we hebben tachtig procent vwo'ers. En de school verderop nul.

Natuurlijk, zodra je een basisschool binnenstapt, kom je waarschijnlijk een stel enthousiaste (meestal) dames tegen, is er zelden een zuur klimaat en wil iedereen kennelijk het beste. Maar daarvoor vergaderen leerkrachten eindeloos over dingen die je eigenlijk niet aan hen zou moeten overlaten. Die zouden eigenlijk standaard moeten zijn. Als de juf een leerling krijgt die op tienjarige leeftijd technisch lezen niet onder de knie heeft, dan zou er een bepaald recept in werking moeten treden zonder dat je het eindperspectief aanpast. Denk maar aan een autorijschool, die gaat ook niet onmiddellijk vijf niveaus van rijbewijzen verzinnen."

Dus met alleen later selecteren zijn we er nog niet?

"Nee. Ik vind dat eerlijk gezegd vreemd, dat Jan en alleman pleit voor uitstel van keuze. De werkelijke keuze wordt veel eerder gemaakt, als het schoolteam het erbij laat zitten bij leerling x, ook al zou een collega op een andere school dat beslist niet doen. Veel leerkrachten hebben hooguit twee à drie dagen nodig om de meeste leerlingen in te schatten. Dat beeld wordt daarna ieder jaar specifieker, maar het wordt ook voor een deel overgedragen van de ene leerkracht op de andere.

De Duitsers noemen dat de 'Schüleridentität' - scholierenidentiteit. Die blijft eigenlijk gedurende de hele schoolloopbaan aan de leerling vastplakken. De een wordt voortdurend uitgedaagd en bij een ander blijft het aanmodderen tot de bel gaat in groep acht. Denk je werkelijk dat na jaren bevestiging van wat je allemaal niet kan, plotseling de hemel open gaat als je een brede brugklas in mag? Dan maak je de eerdere pedagogische verwaarlozing ook niet meer goed. En daar is maar al te vaak sprake van.

Die leerling leert die identiteit overigens ook al snel zelf, weet op een gegeven moment dat hij of zij niet zo goed is in dit en weer wat beter in dat. De leerling maakt daarop keuzes die voor een deel bepalen wat hij of zij nog bijleert of waar diegene juist niet meer voor open staat. Zo bevestigt ook dat leerlingbeeld zichzelf. Het is in feite ook een selectie-instrument."

Tekst gaat door onder de banner

Wat zou er moeten veranderen om die cyclus te doorbreken?

"Je zou liefst een steeds verder groeiende professionaliteit verwachten. Maar daar speelt helaas nog een ander verhaal een rol: dat wij in Nederland niet de slimste mensen voor de klas zetten, zeker niet voor de achtstandsleerlingen. Op de lerarenopleiding zitten bijna allemaal havisten, die bijna allemaal de bètavakken hebben laten vallen: het lijkt de oude middelbare meisjesschool. En toen die toekomstige leraren vroeger hun Cito-score kregen, scoorde zeker twintig procent van hun klasgenoten beter. Of je het fijn vindt of niet, dat is wel een kwaliteitsbepalende factor binnen basisscholen. Veertig jaar geleden werd al door onderwijscommissies geadviseerd dat we ook in Nederland gymnasiasten voor de klas moeten zetten.

Dan wordt gezegd: 'Dan moet je ze een beter salaris bieden.' Vervolgens wordt gezegd: 'Ja, maar als je ze nu een beter salaris biedt, ga je die zittende populatie ofwel belonen voor iets wat ze niet allemaal in huis hebben - want dat moet een volgende generatie dan pas leveren - of je gaat ze voorbij en je benoemt dus die nieuwe generatie voor een beter salaris dan de oude.' Dat kan dus alleen met een goed doordacht plan.

De meeste onbevoegde lessen worden overigens gegeven aan kansarme leerlingen in het vmbo, waar ook nog eens de meeste lesuitval is. 'Hen die weinig hebben zal ook dat nog ontnomen worden,' zegt de Bijbel. Dan weet je dus helemaal niet meer wat er aan kwaliteit in huis is."

Welke rol zouden leerkrachten wél kunnen spelen om verandering in het systeem aan te brengen?

"Er lopen natuurlijk heel veel goede leerkrachten rond, die nu al enthousiasme koppelen aan professionaliteit. Maar er gaat vooral bij leerlingen die toch al zwak staan door een kansarme achtergrond bijzonder veel mis. Vraag leerkrachten informeel naar de kwaliteit van hun collega's of vraag schooldirecteuren naar wat andere scholen ervan bakken en je krijgt maar al te vaak vertrouwelijk een erg diskwalificerend relaas.

Vergelijk je landelijk de propaganda uit blitse schoolfolders met wat CBS en Onderwijsinspectie berichten over werkelijk bereikte schoolresultaten, dan moet je vaststellen: kennelijk hebben ze het niet over hetzelfde land. Alleen het onderwijs voor de hoogste sociale klasse komt er met recht goed van af. Je zou op zijn minst diezelfde kwaliteit moeten gunnen aan leerlingen die het vooral van hun school moeten hebben. Professionaliteit is niet dat je de zwakke plekken bij je collega's negeert en aan ouders vertelt dat de leerling het ‘op zijn niveau’ best goed doet, terwijl je weet dat dat het niveau is dat je je eigen kinderen niet toewenst."

Tekst gaat door onder de foto

Hoe zouden we kunnen beginnen met die professionalisering van het onderwijs?

"Het is eigenlijk gek dat in onze Nederlandse Grondwet wel staat dat er niet gediscrimineerd mag worden op basis van allerlei criteria, maar dat we nooit een soort kwaliteitsgarantie hebben vastgelegd voor de omstandigheden waaronder kinderen zouden moeten kunnen leren. 'Allen die in Nederland leven, zullen het best denkbare onderwijs krijgen,' zoiets. Met strafbepalingen voor de onderwijsaanbieders erbij, natuurlijk. Tussen de oren van die kinderen ligt een belangrijkere infrastructuur op haar ontwikkeling te wachten dan in ons wegenstelsel of onze luchthavens.

Of je die grondwettelijke garantie ook werkelijk waarmaakt, zou je dan vervolgens ook moeten meten, ook als leerkrachten dat zelf 'niet passend' vinden. Op dit moment verhinderen schoolbesturen die controle op geleverd werk. Je zou met die besturen afspraken moeten kunnen maken over welke resultaten je van hun scholen verwacht. Ze verzorgen immers de publieke dienst 'onderwijs' en krijgen er ook budget voor.

Bestuurders moeten weten dat ze in principe vervangbaar zijn. Spoorwegen en zorgverzekeraars laten we immers ook weten wat we van ze verwachten. En wordt er niet voldaan aan die verwachtingen, dan zijn er altijd nog sancties."