Wende Snijders werkt in een groot klaslokaal aan de Lindengracht in Amsterdam. De bel bij de hoofdingang hapert wel eens. Eén keer roffelen op het ruitje naast de deur en daar staat ze al. “Kom binnen.”

Nog even, dan wordt haar vleugel ingeladen en naar Carré gebracht. Daar wordt ze ‘huiskunstenaar’, een nieuwe functie die ontstond na gesprekken met directeur Madeleine van der Zwaan. Wende: “Kunst maken is een solitaire bezigheid en ik vind het fijn om met anderen over het vak te praten. Ik wil gewoon niet zo’n eencellig wezen zijn dat hier een beetje aan haar carrière zit te werken. Toen ik met Madeleine sprak over de manier waarop ik werk, kwam zij met dit idee om me verder te helpen of, beter gezegd, om elkaar te versterken. Carré is een podium voor verschillende kunstuitingen en ik zit precies op het snijvlak van muziek en theater. Ik kom dus dicht bij het vuur te zitten en zij kunnen zien hoe mijn programma’s een aanlooptijd hebben; wat er allemaal voor nodig is om iets voor elkaar te krijgen. Ik sta ook te popelen om de know-how die ik heb vergaard weer door te geven aan anderen. Dat kan op een school, maar ik vind het ter plekke, in de praktijk, veel fijner om te doen.”

Wat heb je zoal vergaard?
"Hoe processen gaan: van het maken van een show tot het produceren van een album. Hoe je communiceert met een orkest, een pianist, een jazz-formatie of een electro-under- ground producer uit Berlijn. Hoe je een team bouwt, hoe je met mensen praat - het maakt nogal wat uit of je met iemand uit het clubcircuit moet onderhandelen of met een theaterdirecteur. Ik heb, wat dat betreft , behoorlijk veel ervaring opgedaan.”

In een eerder interview zei je geen talent voor rust te hebben. En dat je de tijd wel op zou willen eten. Vanwaar die ongedurigheid?
“Tja, op die vraag zijn een heleboel antwoorden mogelijk die allemaal even waar zouden kunnen zijn. Ik zal je er ehm... nou vooruit... drie! Ik zal je er drie geven. Nummer één: ik heb altijd het gevoel dat de dood in mijn nek hijgt. Het leven duurt maar even en ik wil nog zoveel dingen doen. Dat maakt me haastig, gretig. Dus laten we zeggen dat levenslust op de eerste plaats staat.”

Slash doodsangst.
“Ja, da’s waar. Levenslust slash doodsangst. Dan op twee: het gevoel dat ik móet presteren. Ik moet handelen om nuttig te zijn. Hard werken. Veel doen. Dus nut. Nutheidsdrang. En op drie: ik weet niet wat er gebeurt als ik stil ga staan. Alhoewel ik dat laatste antwoord meteen moet afzwakken. Ik heb het namelijk wél eens geprobeerd en ik weet nu dat het me lukt om na de eerste tien minuten door een aantal emoties heen te ademen.”

Welke emoties?
“Emoties die gaan over de zinloosheid van het bestaan. Ik ben nooit depressief geweest - daar ben ik echt heel dankbaar voor - maar ik kan wel behoorlijk nihilistisch zijn. Wat heeft het leven voor zin? Om me voort te planten, een bedrijf op te zetten of een nieuw album te maken? Als je bezig blijft , is die vraag niet langer relevant.”

Wat maakt het leven voor jou de moeite waard?
“Dat er zoveel aan te ontdekken is. Weet je wat de mooiste mantra, de ham-mantra eigenlijk, van yoga is? Practise and all is coming. Het is waar. Of het nou gaat over pianospelen, boeken schrijven, aan yoga doen of vrienden maken: als je er tijd aan besteedt, ontstaat er iets.”

Tekst gaat verder onder afbeelding

Een beetje talent is ook wel handig.
“Helemaal niet! O, dat vind ik echt zó deterministisch! Hiermee veeg je alles in één keer weg. Als ik geen talent heb voor tekenen, kan ik er toch nog steeds ontzettend veel plezier aan beleven om tekeningen te maken en die, bijvoorbeeld, weg te geven aan mensen die daar blij van worden? We hebben het hier over levenskwaliteit, niet over prestaties, of je ergens goed in bent of niet. Heel interessant trouwens, dat jij die twee dingen aan elkaar koppelt. Dat zegt ook wel iets over jou.”

Wat dan?
“Dat je kennelijk denkt dat je ergens talent voor moet hebben, wil het nuttig zijn en iets toevoegen aan je gevoel van levenslust.”

Nee hoor, ik zeg alleen maar dat ‘all’ misschien makkelijker komt voor mensen die al enig talent bezitten en dus minder ‘practise’ nodig hebben. Trouwens: is het niet zo dat jij ook oefent opdat je bij een groot publiek succesvol zult zijn?

“Dat is waar, maar als je een talent slijpt en poetst is dat nog steeds geen garantie voor succes - ook al word je wel steeds beter in wat je doet. En natuurlijk is het heerlijk als alles samenvalt; als anderen kunnen meegenieten van jouw talent. Daar krijg ik enorm veel energie van. Het is absoluut vervullend.”

En de vraag is dan: kun jij, Wende Snijders, je voorstellen dat je ook gelukkig kunt zijn zónder die erkenning?
“Da’s een goeie. Ik heb het moeten leren. Er is een tijd geweest waarin ik mijn levensgeluk te veel aan de buitenwereld spiegelde. Hoe hard klinkt het applaus? Hoeveel likes krijg ik op Facebook? Daar moest ik echt mee ophouden, want ik dreigde een beetje te verzuren. Ik heb ontdekt dat ik één heel belangrijke graadmeter heb: als ik een nieuwe plaat maak, grijp ik steeds terug naar Quand tu dors, mijn debuut-album uit 2004. Dat is het juiste kanaal, de juiste energie. Ik heb tijdens het samenstellen van een album met de beste nummers van mijn voorstelling Mens eerst naar die plaat geluisterd. O ja, zó voelde dat! Ik dacht destijds nog helemaal niet na over de ontvangst, had nog geen enkel referentiepunt, ik vond het alleen maar waanzinnig interessant en tof om te doen. En ik viel ook met mijn neus in de boter - maar dat kwam later pas, inclusief de angst om dat gigantische succes weer kwijt te raken. Een angst waar ik helemaal geen reet aan heb, creatief gezien ook totaal oninteressant. Wat ik dus doe, is terugkeren naar dat maakproces. Terug naar: ‘Ik ga het gewoon doen’ en: ‘Geen idee wat dit me gaat brengen’. Het is echt heerlijk als het me lukt om dat gevoel weer te pakken te krijgen.”

Kun je je voorstellen dat je op een punt komt waarop je zegt: wat valt er nu nog te ontdekken?
“Zo ver ben ik nog lang niet, maar het is natuurlijk wel zo dat een aantal dingen zichzelf eindeloos herhaalt - oude wijn in nieuwe zakken - maar de vraag die zich dan opdringt is: hoe verhoud ik mezelf daartoe? Dus in plaats van te verzuchten dat je alles al een keer hebt gezien, proberen iets te vinden wat je prikkelt. Met je linkerhand gaan schilderen, bij een zeehondencrèche gaan werken, een lange reis door India maken - weet ik veel!

Maar ik zit nog in een heel andere fase. Ik ben een wandelend cliché, maar ik ga het je toch zeggen: ik heb ontdekt dat het niet de veelheid van dingen is die mij voldoening geeft , maar dat ik er juist van houd om de diepte in te gaan. Pianospelen, bijvoorbeeld. Ik ben opgegroeid met een moeder die al zo lang als ik me kan herinneren pianospeelt. Ik kreeg les, maar ik was superlui, kon me er niet toe zetten om te studeren. Ik ben altijd een beetje blijven spelen, maar ik ben nu pas zo ver dat ik het écht wil gaan leren... Oké, mijn linkerhand is niet zo sterk, ritmisch kan het beter: werk aan de winkel!”

Tekst gaat verder onder afbeelding

En je hebt er nu meer geduld voor?
“Ik ben nog steeds heel ongeduldig, maar ik zie ook wat het je oplevert als je je langere tijd ergens op concentreert. Ik heb over dat onderwerp een prachtige documentaire gezien: Jiro Dreams of Sushi (David Gelb, 2011, AV). De vijfentachtigjarige Jiro heeft een onooglijk sushi-restaurantje met slechts vijf tafeltjes maar wel drie Michelinsterren. Er komt een meester-sushi-maker bij hem in de leer die eerst alleen maar omeletten mag maken. Elke dag wordt hij getest, en steeds is zijn omelet niet goed genoeg. Dan, na een jaar - moet je je voorstellen! - zegt de oude Jiro eindelijk: ‘Zo is het goed.’ Waarop die sushi-maker in janken uitbarst.”

Zo’n verhaal leer je beter te begrijpen?
“Precies. Ik snap dat je op je twintigste nog denkt: ja, hallo, ik ga niet de hele dag alleen maar van die kut-omeletjes bakken! En misschien is het in deze tijd zelfs nóg moeilijker om die concentratie op te brengen. De verleidingen om afgeleid te worden zijn immens groot, terwijl het echte levensgeluk volgens mij alleen in de verdieping is te vinden.”

Betekent dit ook dat je meer naar jezelf moet kijken en minder naar een ander?
“Dat is een lastige... Kijk, met de komst van internet zijn de sluizen opengegaan. We weten nu niet alleen wat er met de buurman aan de hand is, maar ook dat er rellen zijn op de Tempelberg en dat er weer hongersnood dreigt in Afrika. Als ik onvoldoende weerstand heb, dreig ik te verdrinken in de waan van de dag, in al de informatie die via social media tot mij komt. De wereld is veel dichter op mijn huid komen te zitten. Dat vind ik op zich heel goed - ik wíl me verbinden met andere culturen, ik wíl weten wat er in de wereld speelt - maar ik zoek nog wel naar de juiste verhouding: hoeveel laat ik toe en wanneer trek ik de deur achter me dicht? Ik moet vechten voor stille dagen. Even geen mails beantwoorden, niet op alle appjes reageren, geen onmiddellijke respons leveren - en me vervolgens tóch niet bezwaard gaan voelen.”

Wat doe je op die stille dagen? Yoga?
“Ja, bijvoorbeeld. Dat betekent niet dat ik mezelf twee uur per dag in een of andere Spartaanse knoop moet leggen, maar een paar simpele oefeningen, tien minuten meditatie, werken heel goed bij mij. Het lukt me op zo’n moment naar binnen te keren; om in contact te komen met mijn gedachten. Die eerste minuten voel ik me als een monnik in Tibet, maar ik kan niet uitsluiten dat ik later op de dag toch gewoon iemand afsnijd in het verkeer.

Ik voel me beter dan, pak hem beet, tien jaar geleden, maar het is ook niet zo dat ik de engelen heb horen zingen of zo. Alles in het leven is aan erosie onderhevig, je bent in een constant gevecht met jezelf, er valt iedere dag weer iets te leren. Of, om de ham-mantra er nog eens bij te halen: practise and all is coming.”