De wijkagent moest hem uit zijn isolement halen en de wereld intrekken. Dat ging niet zomaar vanzelf. "Ik zag hem als een autoriteit en als de vijand. In het begin was een gesprek onmogelijk. Uiteindelijk ben ik toch het gesprek met hem aangegaan, omdat hij duidelijk en eerlijk was over zijn bedoelingen. Hij zei dat het zo niet langer kon, dat het moest stoppen, maar dat hij me daar bij kon helpen."
Tighadouini kende deze wijkagent nog van vroeger, wat het voor de wijkagent makkelijker maakte om door zijn zorgvuldig opgebouwde pantser heen te breken. "Ik heb geen strafblad, maar ik ben als twaalfjarige jongen in aanraking gekomen met justitie. Ik schoot met een erwtenschieter op ramen. Deze wijkagent heeft me toen aangehouden, dus ik kende hem nog uit die tijd en hij had me wel enigszins hard aangepakt. Ik nam zijn autoriteit serieus. Ik had mensen gedehumaniseerd, maar hij had een gezicht, en ging bij mij thuis tegenover mij zitten."
Haat is iets waar je niet zo makkelijk afstand van kan nemen, vertelt Tighadouini. "Het zat al heel lang in mijn systeem. Het was niet gelijk weg, het duurde jaren. En elke keer als er iets gebeurde, zoals de revoluties van de Arabische Lentes, begon het weer op te spelen. Haat is als een virus dat in een computer alle gezonde bestanden infecteert. Dat is wat het met je doet. Het komt in je systeem, en de empathie en het inlevingsvermogen dat je mee hebt gekregen, verdwijnt. Haat is een dief van je menselijke eigenschappen."
Tot het keerpunt, dat voor Tighadouini in 2011 kwam. "Er moet iets gebeuren waardoor je inziet dat het verkeerd is om te haten. Ik kreeg Hodgkin kanker, waarvoor ik bestraling moest krijgen. Ik zag de zin er niet van in en dacht dat het beter was om dood te gaan. Ik had al zoveel meegemaakt. De wijkagent bracht mij eigenhandig in zijn politie-auto naar het ziekenhuis. Hij zei: 'Zal ik de sirene aandoen?' En ik zei: 'Dat hoeft niet, ik ben toch geen vijfjarig kind!' Hij wilde me helpen, en het ijs breken."
In het ziekenhuis kreeg Tighadouini zijn eerste chemokuur. "Ik weet nog dat ik op het bed lag, en de arts mij heel lief verzorgde. Dit is emotioneel voor mij om te vertellen, want ik zag mijn moeder in haar, die ik veel pijn heb gedaan in de tijd dat ik radicaliseerde. De arts bleef vragen of het goed ging, hield mijn hand vast en wreef met haar hand over mijn hoofd heen. Ik had weinig gegeten, voelde me zwak en was bezweet. Ze veegde het zweet af. Toen werd ik wakker en keek haar recht in de ogen aan.
"Dat was het moment van inkeer. Ik dacht bij mijzelf: waarom zou ik deze mensen moeten haten? Deze vrouw probeert mijn leven te redden. Voor mij was zij hét gezicht. Wat doet terreur? Terreur maakt mensen dood. En wie zijn de slachtoffers? Dat kan de leraar zijn, of de ingenieur, maar bij wijze van spreken ook deze chirurg. Waarom zou ik deze vrouw moeten doden? Zij werd opgeleid om mensenlevens te redden, en ik werd opgeleid om mensen te doden. Voor het eerst kon ik kritisch naar mezelf kijken, en ik werd heel boos op mezelf. Waarom zou ik deze mensen moeten haten?"
Hij nam zich voor: "Als ik dit overleef, wil ik niets te maken hebben met haat, of extreme ideologieën. Want het maakt mensen kapot. Ik vergelijk het met een vuurbal: je gooit het op je tegenstanders, maar uiteindelijk brand je jezelf ook. Dit was een tweezijdige operatie. Ze hebben de kanker genezen, maar ze hebben ook de haat met wortel en tak uitgeroeid."