Zeg je ijskast of koelkast, taartje of gebakje, wc of toilet? En wat zeggen die ogenschijnlijk futiele taalverschillen over iemand? Met onder andere die vragen houdt Jan Kuitenbrouwer zich bezig, sinds het verschijnen van zijn boek Turbotaal in 1986.
'Het is een manier om iemand te plaatsen, sociaal-economisch. In het geval van de ijskast is dat historisch te verklaren. Het begon met kasten waar ijs in zat, waar je goederen in kon bewaren. Dat was een luxueus fenomeen, alleen de elite beschikte erover en noemde het een ijskast. Later werd het een kast met een machine erin die koelde.
De industrie noemde het een koelkast, de elite bleef het woord ijskast gebruiken. Toilet of wc is net zoiets. Toilet is keuriger, maar wordt door de elite niet gebruikt. Die heeft niet de behoefte om keurig te zijn, want ze is de elite.'