Hoe eerlijk zijn we of durven we te zijn in contact met anderen? De vraag komt aan de orde in een brief aan ‘Gawie Weet Raad’ van humanistisch geestelijk verzorger Beate Giebner van het Amsterdam Medisch Centrum.

Als AMC-raadsvrouw komt Beate Giebner dagelijks in aanraking met mensen met allerlei problemen. Haar taak is contact maken met hen, vertrouwen scheppen. Maar hoe doe je dat?

In het cliché van ‘jezelf laten zien’ zit misschien een kern van waarheid.

Het onvermogen van mensen tot elkaar door te dringen is een frequent thema in fictie, vooral op toneel waar het podium strikte grenzen vormen en personages gedwongen tot elkaar veroordeeld zijn.

Zelden is dit thema beter verbeeld dan in Edward Albee’s stuk Who’s Afraid of Virginia Woolf, midden jaren zestig verfilmd door de onlangs overleden Mike Nichols.

George (Richard Burton) is hoogleraar Geschiedenis aan een universiteit in New England. Hij is een intellectueel die ooit ambities had, maar is verzand geraakt in verveling.
Hij is getrouwd met Martha (Elizabeth Taylor), dochter van de decaan. Onduidelijk is wat ze ooit in George zag. Vermoedelijk was hij voor haar een briljante denker, maar misschien trouwde ze ook wel met hem in de hoop dat hij snel carrière zal maken. Dat is niet gebeurd.

Als het verhaal begint zijn George en Martha gevangen in een vicieuze cirkel waarin ze elkaar met afschuw en verwijten bejegen. Op een avond is een jong echtpaar, Nick (George Segal) en Honey (Sandy Dennis), tijdens een bezoek er getuige van hoe George en Martha elkaar psychologisch mishandelen.

Het geniale aan deze scène ligt in die twee momenten waarop Martha tijdens haar tirade tot twee keer toe aan George vraagt: ‘Getting angry, baby?’ Alsof ze wil checken dat haar wrede opmerkingen over zijn falen wel goed overkomen.

Op hetzelfde moment wordt een cruciaal motief geïntroduceerd: de brat, de tienerzoon die ze kennelijk samen hebben, maar die om niet nader genoemde redenen ergens anders woont.

Maar er ís geen zoon. De zoon is een illusie, deel van het spel die George en Martha spelen, misschien in een futiele poging een ‘standaard’ huwelijk te creëren.

Het apotheose komt als George het ‘nieuws’ aan Martha overdraagt: de ‘zoon’ is dood. Shock volgt. Opeens zijn alle barrières bij Martha weg. Ze fluistert hem toe: ‘Dat kun je niet doen.’

De film eindigt met verwijzing naar de betekenis van de titel, die snel vertaald zou kunnen luiden: wie is er bang voor te leven zonder illusies? Met andere woorden: hoe kun je leven door eerlijk te zijn over wie je echt bent?

Wie is er bang voor de grote boze wolf, het kinderliedje uit de titel? ‘Ik, George, ik,’ zegt Martha. Maar dat zijn ze allebei.

Na deze verschrikkelijke avond zijn ze wel dicht bij elkaar; ze houden elkaars hand vast. Ze hebben contact. Vanaf nu geen fictie meer. Alle tussen hen kunstmatig opgeworpen barrières — haat, zelfhaat, verwijten, de verzonnen zoon — zijn weg. Het enige wat overblijft is de kern van wie ze zijn. En misschien is er nu veel meer mogelijk dan voorheen.