In klassieke detectivefictie is de hard-boiledspeurder slechts op de oppervlakte ruw en cynisch; hij vormt eerder een morele kompas, een bron van hoop in een wereld waarin de mens tamelijk letterlijk de weg kwijt is.

Ook in de roman Inherent Vice (2009) van de teruggetrokken Amerikaanse schrijver Thomas Pynchon is de hoofdpersoon, de psychedelische privé-detective Doc Sportello, bedrieglijk hard en meedogenloos terwijl hij in werkelijkheid een gouden hart heeft.

Zo herleeft in Doc de literaire detectives die in het gouden tijdperk van het genre, ruwweg tussen de jaren twintig en veertig van de vorige eeuw, vorm krijgen in het werk van Dashiell Hammett en Raymond Chandler.

Hammetts Sam Spade, Chandlers Philip Marlowe en nu Pynchons Doc — alledrie hebben ze in gemeen dat ze de donkere kant van het leven terdege kennen, maar dat ze desalniettemin constant in een staat van verbijstering verkeren over de waanzin die ze iedere dag om zich heen zien.

Treffend is de term die de literaire criticus James Wood gebruikt om Pynchons werk te typeren, namelijk hysterisch realisme. Oftewel: absurdistische visies op bestaande, herkenbare processen en ontwikkelingen in de maatschappij.

Hierin ligt ook de kern van Paul Thomas Andersons verfilming van de roman, met in de hoofdrol Joachim Phoenix. Doc raakt verzeild in een ingewikkeld verhaal rond de verdwijning van zijn ex en die van de vastgoedmakelaar Mickey Wolfmann (‘He’s technically Jewish, but he wants to be a Nazi’) in het Los Angeles van de jaren zeventig. Nevenspelers: een politieagent die hippies haat, surfers, tandartsen en een heroïnekartel dat er evenzeer mee begaan is mensen verslaafd te maken als hen te laten afkicken.

En toch: hoe extreem de werkelijkheid om hem heen ook is, Doc slaagt erin vast te houden aan een soort onschuld dat hem uiteindelijk verlossing brengt.

Aanstaande woensdag bespreek ik het ‘hysterisch realisme’ van Pynchon en Anderson in de filmrubriek van OBA Live, onder leiding van Theodor Holman.